maandag 9 april 2012
Amber
Ik zat wat beduusd in het zand voor me uit te staren. Ik herinnerde me niks meer van de ramp. Niks meer van de hele vlucht. Zelfs niets meer van het vliegveld. Het laatste wat ik wist was dat ik in slaap was gevallen met het gevoel dat ik de volgende dag eindelijk naar huis zou gaan. En nu zat ik hier. Op het strand van een tropisch eiland, compleet met een jungle en een azuurblauwe oceaan. Met allemaal brokstukken van een vliegtuig om me heen en lichamen van mensen die her en der verspreid waren en waar vaak niet aan te zien waren of ze dood waren of nog leefden. Ik trok mijn knieën op en sloeg mijn handen eromheen, de pijn die dat in mijn rug veroorzaakte negerend. Ik sloot mijn ogen en drukte mijn gezicht tegen mijn knieën, hopend dat ik wakker zou worden uit een afschuwelijke nachtmerrie. Ik zou naar huis gaan. Eindelijk naar huis. Maar nu zat ik hier, vast. Op een eiland. Natuurlijk zouden ze ons snel komen redden. Dat wist ik ook wel. Vliegtuigen hadden van die dingen waardoor ze snel opgespoord konden worden als ze neerstortten, toch? Toch was er iets in me wat er niet helemaal zeker van was of er wel iemand zou komen. Of we niet gewoon vast zaten op een onbewoond eiland en niemand ons ooit zou vinden. Dat we zouden moeten leven van de vruchten van de bomen, van de kokosnoten, tot die op waren en we langzaam zouden verhongeren. Of dat we verscheurd zouden worden door de wilde dieren die ongetwijfeld in die jungle leefden. Die vrouw, Joslin heette ze, had gezegd dat ik moest blijven zitten waar ik zat nadat ze me.. Wat had ze eigenlijk met me gedaan? Had ze gezorgd dat ik weer bij bewustzijn was gekomen, of was het zelfs erger geweest dan dat? Had ze me moeten reanimeren? De gedachte daaraan maakte me bang. Nog banger dan ik al was. Mijn rechterhand greep naar het kettinkje om mijn hals en mijn vingers volgden de strakke lijnen van het kruisje dat eraan hing. "Laat het alstublieft weer goed komen. Alstublieft. Wilt U alstublieft bij me blijven, Heer. Wilt U zorgen dat we weer veilig thuis mogen komen. Dat ze ons komen halen. Dat ik mam, pap, Ryan en Karen weer zal mogen zien, Heer." mompelde ik zachtjes met mijn ogen nog steeds gesloten. Er stroomden warme tranen over mijn wangen en ik wist niet goed wat ik moest doen. Ik moest hier blijven zitten. Maar wat zou er daarna gebeuren? Er stond helemaal niks meer vast. Ik had geen idee wat er ging gebeuren. Niemand had dat. Onze toekomst was ontzettend onzeker. En dat maakte me heel erg bang. Ik liet mijn knieën los en begroef mijn handen in het zand naast me en drukte mijn vingers naar elkaar toe terwijl mijn tranen in het zand vielen.
Labels:
Amber
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten