zondag 23 december 2012

Jayden

Een vervelend geluid vulde mijn oren. Ik trok het kussen verder over mijn hoofd heen zodat het verstomde, maar het hielp niet. Het bleef maar door gaan. Ik stak mijn hand zwak uit naar de wekker om het snooze knopje te kunnen vinden tot haar vingers me tegenhielden. "Dat dacht ik niet. Je hebt nu al vier keer gesnoozed." Zei ze. Er klonk een lach door in haar stem. Ze was vast binnengekomen toen ik nog sliep. "Maar het is zaterdag. Op zaterdag horen er geen wekkers af te gaan." mopperde ik van onder mijn kussen. Ondertussen ging de wekker nog steeds af. "Wel als je vriendin op die zaterdag meedoet aan een kunstwedstrijd en daarmee kans maakt om haar werk wordt geëxposeerd in de bekendste galerie van LA." Ze trok het kussen van mijn hoofd en gooide hem op de grond. "Fuck. Was dat vandaag?" zei ik, terwijl ik moeizaam rechtop ging zitten. Ik keek in Holly's prachtige bruine ogen en was alweer vergeten hoe moe ik eigenlijk was. "Ik neem maar aan dat je het niet echt vergeten was en dat je gewoon een grapje maakt." Ze deed de wekker uit en gaf me een kus op mijn voorhoofd. Ik wreef in mijn ogen. Ik snapte niet zo goed hoe ze zo op gewekt en wakker was nadat we gister tot na twee uur 's nachts games hadden gespeeld in de game hall op de hoek van de straat die 24 uur per dag open was. "Ik ben van plan om over een kwartier te vertrekken, dus als je met me mee wilt rijden moet je een beetje opschieten." zei ze. Ze ging in een stoel zitten en haalde een boek tevoorschijn dat eruit zag alsof het minstens 17 keer gelezen was en een stel katten er tikkertje mee hadden gespeeld. Dat was waarschijnlijk precies wat er ook gebeurd was. Op de kaft stond: 'Percy Jackson and the Battle of the Labyrinth'. "En toch begrijp ik nog niet helemaal waarom je vaker dan twee keer hetzelfde boek leest." zei ik terwijl ik naar de kast liep om een schoon t-shirt aan te trekken. "Het is gewoon een must voor mensen die Grieks en Latijn studeren. En bovendien moet ik me voorbereiden voor als Athena eindelijk eens claimt dat ik haar dochter ben. Een demigod moet altijd voorbereid zijn." mompelde ze. Ik trok mijn groengeruite bloesje aan en een baggy  spijkerbroek. Toen ik naar de badkamer was gelopen en een plas water in mijn gezicht had gegooid, liep ik nog terug naar mijn nachtkastje en deed de ketting met de haaientand om die Holly voor me had gekocht toen we vorig jaar in Hawaii waren. "Klaar om te gaan." zei ik. Holly sloeg haar boek dicht en stopte hem in haar tas. "Goed. Dan geldt dat ook voor mij. Ze haakte haar vingers door de mijne en samen liepen we door de deur, mijn kamer uit, naar de woonkamer die ik deelde met Steve. Steve sliep waarschijnlijk nog want achter de deur die leidde naar zijn kamer klonk een geluid alsof er een heel bos werd omgezaagd. "Dat hij zelfs door zijn eigen gesnurk heen slaapt." zei ik verbijsterd. Holly grinnikte. "Hij heeft vast gewoon jarenlange training gehad." Na een korte wandeling in het trappenhuis stapten we in Holly's felrode Mini Cooper cabriolet. Het was niet ver rijden naar de kunstgalerie. Ze parkeerde de auto op het daarvoor bestemde parkeerterrein, maar stapte niet uit. Ze staarde door de autoruit, het parkeerterrein over. Ik wist precies wat het probleem was en ik pakte haar hand. "Als je niet wint betekent het niet dat je niet kunt schilderen." zei ik zachtjes. Holly keek me een beetje verdwaasd aan. Ze bleef even stil. "Vertel dat maar eens aan mijn vader." zei ze met een grimasje. Holly kwam altijd heel zelfverzekerd over, maar haar vader was erg gericht op prestaties. Als je mee deed aan een wedstrijd en je won niet, betekende dat dat je gewoon niet goed genoeg was. Holly was met dat idee opgegroeid en daarom was ze altijd ontzettend nerveus over dit soort dingen. Ik gaf haar een kus en keek diep in haar ogen. "Holly Adams. Je bent een geweldige artiest. Of die stomme juryleden dat nou door hebben of niet. Je kunst is geweldig en dat verandert niet doordat een of andere gozer die zegt dat hij er verstand van heeft vindt dat iemand anders een mooier schilderij heeft gemaakt. En ik hou van je." zei ik. Holly's gezicht klaarde een beetje op. "Goed. Laten we die hoge gozer die zegt dat hij er verstand van heeft dan maar eens laten zien dat mijn kunst zo geweldig is. En ik hou ook van jou, Holden Kennish." Ze gaf me nog een kus voordat ze de deur van de auto opendeed en naar buiten stapte. 

zondag 9 september 2012

Isaac

Ik had me de hele dag wat afzijdig gehouden, maar het werd nu toch behoorlijk donker en ik had spullen nodig om de nacht te overleven. Bovendien bleef Hendrike nu toch wel erg lang weg. Normaal gesproken kwam ze me altijd na een tiental minuten toch zeker wel zoeken. Haar ziekte-aanvallen duurden ook nooit langer dan een paar uur en er was nu een halve dag verstreken. Met tegenzin slenterde ik terug naar de plek waar ik haar had achtergelaten. Het was zo schemerig dat ik over haar struikelde voor ik haar zag. Ze lag een paar honderd meter van de bomen waar ik haar onder had neergelegd en zag er niet uit. Ze zat onder het zand en haar haren kleefden aan haar gezicht. Haar gezicht leek wel opengekrabd en aan haar nagels te zien had ze dat zelf gedaan. Ik hurkte bij haar neer. "Isaac, ben jij dat?" Haar stem klonk alsof haar keel vol met zand zat. "Waarom heb je mijn moeder afgelopen moederdag geen cadeautje gegeven? Vond je me daar niet belangrijk genoeg voor?" Ik zuchtte en tilde haar op. "En die keer dat we samen door de stad liepen en je ex-vriendin langs kwam, toen wilde je me niet zoenen. Geef je dan niet om me?" Ze hield haar ogen halfgesloten terwijl ze praatte en ze hijgde na elke zin. "Isaac, hou je wel van me?" Ik gaf geen antwoord en legde haar bij de kring mensen om het kampvuurtje. "Wat is dit, nog een gewonde?" bulderde een stem naast me. Ik mompelde wat terug. "Ja, zoiets..." "Wij hebben elkaar nog niet ontmoet geloof ik. Ik ben Craig. Heb je de rest van deze mensen eigenlijk al wel gezien?" Terwijl hij praatte sloeg hij met zijn hand op mijn schouder en ik moest de neiging om zijn hand van mijn schouder te slaan onderdrukken. "Ik ben Isaac. Nee, ik heb nog niemand gesproken." "Oh, daar zullen wij eens even wat aan doen. Dat daar is Dwight geloof ik, daar naast hem zitten Miro en haar vriendje, die met datzelfde haar..." Verder liet ik hem niet uitpraten. Ik draaide me om en liep weg. De rest zou wel wat op Hendrike letten. Alsof ik behoefte had om al die namen te onthouden. Wie dacht die kerel wel niet dat ik was. Ik had wel betere dingen te doen met mijn leven. Boos liep ik weg naar de zee. Ik wilde van dit eiland af, zo snel mogelijk. Ik stond al een tijdje een beetje met mijn blote voeten het water te schoppen - wat niet erg opluchtend was, omdat het niet zo hard ging - toen iemand naast me kwam staan. Ik weigerde om opzij te kijken. Dat was vast zo'n klojo die wilde dat ik iets zou doen. Of een gezellig praatje wilde maken. Nou, hij kon de pot op. Ik hoefde geen gezellige praatjes. Ik had in mijn leven al genoeg gezellige praatjes gemaakt. Ik wilde gewoon lekker boos zijn op de wereld en op Hendrike. Boos zijn was fijn. "Ehm..." Ik bleef gewoon naar het water staren. "Dat meisje dat je naar het kampvuur hebt gebracht..." Oh, hij wilde over Hendrike praten. Nee, fijn. Ik draaide hem resoluut de rug toe. "Ehm..." De jongen bleef ongemakkelijk staan en ik kreeg toch wat medelijden met hem. Hij kon er ook niks aan doen dat ik zo kwaad was. Ik gromde en draaide me naar hem toe. Het was een jongen van een jaar of twintig met halflang blond haar en een leren veter om zijn nek. Hij droeg een groen shirt. "Ik ben Damian, trouwens." Hij stak zijn hand uit. Ik negeerde zijn hand en zei kortaf: "Wat is er met dat meisje?" "Ze, ehm..." Ik keek hem ongeduldig aan. Waarom zei hij niet gewoon wat hij op zijn hart had? "Ja?" "Ze heeft zelfmoord gepleegd."

Gefrustreerd ijsbeerde ik de kamer op en neer. Hendrike zat op de bank te huilen en keek me wanhopig aan. "Maar je kunt het niet uitmaken! We zijn man en vrouw! We horen bij elkaar! En we zijn samen één geweest!" "Samen één geweest? Samen ÉÉN geweest? Je kunt wel gewoon zeggen: 'we zijn samen naar bed geweest' of: 'we hebben seks gehad' hoor! Dit is de 21e eeuw. Dan kan dat. En dat is wat mensen doen. Dat is écht geen reden om voor altijd bij elkaar te blijven. Je ziet toch dat het niet gaat tussen ons? Vind jij het leuk dan, zoals het nu gaat? Ik heb geen ruimte voor mezelf meer! Ik kan nergens heen! Ik heb geen vrienden, ik zie mijn familie nooit. En dat is allemaal jouw schuld! Zie je dat dan niet? Ik zal nooit vrij zijn, tenzij ik bij je wegga. En dat is wat ik nu doe." Ik baande mijn weg door het perfect symmetrisch geordende appartement en opende de voordeur. Hendrike sprong op van de bank en klampte zich vast aan mijn arm. "Nee, alsjeblieft! Dit is een schande voor mij en mijn familie! Dit kun je niet doen. Echt niet. Je houdt van mij. We zijn voorbestemd voor elkaar." Ik trok mijn arm los en stapte naar buiten. Hendrike sprong naar voren en greep me nu bij mijn trui. "Nee! Laat me hier niet alleen! Ik kan het niet zonder jou! Jij bent de reden van mijn bestaan! Wat moet ik zonder jou? En we hebben het toch leuk samen? Geef ons nog een kans!" Ik keek haar kil aan. "Ik heb 'ons' genoeg kansen gegeven. Ik wens je een fijn leven verder en ik hoop voor je dat je iemand vindt die net zo is als jij. Vaarwel." En met deze woorden trok ik me voor de laatste keer los en liep ik weg. Toen ik buiten op de straat liep, voelde ik een immense opluchting. Ik had het eindelijk gedaan. Ik was vrij. De wereld stond voor me open. Ik liep langs een snackbar en zag vanuit mijn ooghoeken dat de patat mayo vandaag voor de halve prijs was. Ik dacht bij mezelf: 'Ik ga vandaag eens lekker patat halen. Dat heb ik wel verdiend.' Tien minuten later liep ik tevreden over de straat onderweg naar huis met een grote zak patat. Toen ik de laatste hoek om ging en mijn flatje al kon zien, stopte er ineens een auto naast me. De deuren gingen open en er stapten drie stevige jongens uit. Ik herkende ze als de grote broers van Hendrike. Ze kwamen dreigend op me af en ik begon al achteruit te lopen, toen ik tegen iemand opbotste. Het woordje 'pardon' bleef in mijn keel steken toen ik zag wie het was. Hendrikes vader. Hij greep me bij mijn elleboog en duwde me tegen de muur. De drie broers stelden zich zwijgend achter hem op. "Ik begrijp dat jij mijn kleine meisje pijn hebt gedaan." Hij bracht zijn gezicht heel dicht bij het mijne en sprak op een lage, zachte toon. "Ik begrijp dat jij haar wilde 'verlaten'. Omdat je haar niet goed genoeg voor je vond. Is dat waar?" Ik slikte en keek koortsachtig de straat rond. Niemand te zien natuurlijk. "Is. Dat. Waar?" Ik schraapte mijn keel. "Nou, ehm, niet dat ze niet goed genoeg voor me is, maar..." "Dus jij wilde bij haar weggaan?" "Nou, ja, eigenlijk wel." Een stoot in mijn maag liet me dubbelklappen. "Jij wilde mijn kleine meisje verlaten?" Een volgende slag raakte me in mijn zij. "En jij dacht dat dat zomaar kon?" Een trap tegen mijn schenen deze keer. "Naar ik begreep zijn jullie samen één geweest, jongeman." Ik kon er niets aan doen, ik kreunde. Drie snelle slagen tegen mijn borst waren het gevolg. "Laat ik het zo stellen. Jij gaat naar haar terug, bied je excuses aan en blijft bij haar. Als je dat niet doet, komen we je elke week voor de rest van je leven opzoeken. En dat niet alleen, we gaan alle vier een basisschool langs en het eerste kind dat naar buiten komt, slaan we in elkaar. Net zo lang als jij leeft." Hij pakte me bij mijn haar en trok mijn hoofd achterover. "Dus, jij gaat naar mijn dochtertje terug of je maakt jezelf van kant. De keuze is aan jou." Hij gooide me op de grond, voor de voeten van de drie andere broers, die gretig op me in begonnen te schoppen.

Ik geloofde niet wat ik zag. Hendrike was in haar toestand een boom in geklommen en er met haar hoofd naar voren weer uitgedoken. De jongen die Damian heette, raakte even mijn arm aan. "Ze heeft nog een afscheidsbrief geschreven. Hij is aan jou gericht, dus ik heb hem maar niet gelezen." Ik vreesde enorm voor wat ik in die brief zou aantreffen, maar desondanks pakte ik het papiertje aan.

Beste Isaac,

Ik schrijf geen 'Lieve Isaac' meer, want ik weet dat je er een hekel aan hebt als ik je zo noem. In feite weet ik dat je er een hekel aan hebt als ik je überhaupt bij je naam noem. Je hebt een hekel aan mij en kijkt naar me met verachting. Ik zie dat heus wel. Ik heb hier lang over nagedacht en dit is volgens mij de enige oplossing. Ik wil niet leven zonder jou en ik kan je blijkbaar nooit hebben.

Het beste.


"Het spijt me voor je, man," zei Damian en hij omhelsde me even. "Kende je haar goed?" Ik was even stil. Toen keek ik hem aan en ik zei: "Nee."

zondag 2 september 2012

Alexis

Half lopend, half joggend baande ik mijn weg door het dichte oerwoud terug naar het strand. Ondanks alles kon ik een klein glimlachje niet onderdrukken. Na uren lopen had ik het eindelijk gevonden; een helder zoetwaterstroompje in de jungle waar we schoon drinkwater uit konden halen. Het strand kwam in zicht, en stiekem bad ik dat er nog niemand anders water had gevonden, en dat het drinkwater bijna op was. Niet dat ik in de spotlights wilde staan als de held van de dag; absoluut niet. Maar het zou fijn zijn om eens iets goed te doen. Ik stond even stil bij de bosrand, en scande het strand, op zoek naar de beste persoon om over het water te vertellen. De meeste overlevenden van de crash hadden zich rondom een kampvuur verzameld en ik slikte. Als ik daar zomaar tussen sprong met de mededeling dat ik water had gevonden zou ik wel erg veel aandacht op mezelf vestigen. In plaats daarvan liet ik mijn blik over de rest van het strand glijden. De donkere silhouetten van levenloze lichamen herinnerden me weer aan de ramp die me hier gebracht had en ineens leek mijn opwinding over het water misplaatst. Mijn blik bleef hangen op de plek waar ik een paar uur geleden zat te huilen en opnieuw voelde ik een bizarre vlaag van opluchting door me heen spoelen. Mensen waren doodgegaan bij deze crash, levens verwoest, maar op de één of andere manier werd de eerste paniek en angst al redelijk snel vervangen door hoop. Hoop dat van nu af aan alles beter zou worden. Een vreemde gedachte om te hebben, zo net na een vliegtuigcrash. Een donkere kluwe van ledematen bevlekte het strand en mijn wenkbrauwen kropen naar elkaar toe. Dat was de plek waar ik eerder die dag had zitten huilen. Toegegeven, ik was niet erg met mijn omgeving bezig geweest, maar als er twee lijken praktisch voor mijn neus hadden gelegen had ik ze echt wel gezien. Ik wierp een blik op de menigte bij het kampvuur. Er werd gemoelijk gepraat, zelfs gelachen, maar niemand besteedde aandacht aan de wereld buiten de verlichte kring die het kampvuur om zich heen wierp. Mooi. Ik haalde diep adem en liep naar de donkere gedaanten toe. Ik liet me op mijn knieën in het koude zand zakken en bekeek de slachtoffers. Een mollige jongeman met een pluizig achterhoofd klampte zich krampachtig vast aan een jongevrouw wiens lippen zelfs in het halfduister nog duidelijk blauw waren. Ik slikte moeizaam en legde mijn vinger in de hals van de vrouw. Ik hoefde niet eens te wachten op een hartslag die in niet zou voelen. De huid van de vrouw was ijskoud, en voelde vreemd onaards. Alsof het niet van organisch materiaal gemaakt was, maar van kunststof. Ik vroeg me af of deze mensen geliefden waren, en of ze tegelijk gestorven waren. Aan hun houding te zien, was dat niet het geval. Een brok vormde zich in de keel terwijl ik me bedacht hoe de jongen zich gevoeld moest hebben bij het vinden van het meisje. Ik boog voorover zodat ik zijn gezicht beter kon zien, en wist dat ik gelijk moest hebben. Het jonge gezicht was vertrokken van pijn en verdriet, maar er was nog iets aan het gezicht dat mijn aandacht trok: ik herkende het. Ik struikelde achterover en keek verbaasd naar zijn gezicht. Troostende klopjes op mijn rug. Een uitdrukking alsof hij iets wilde zeggen, maar niet wist wat. Ik had dit gezicht eerder gezien, al was het door een waas van tranen. Dezelfde jongen had me enkele uren geleden nog getroost. Hoe kon hij nou dood zijn? Hij was ongedeerd? Bang voor wat ik zou voelen bracht ik een trillende hand naar het gezicht van de jongen en raakte zijn wang aan. Geschrokken trok ik mijn hand terug. Zijn huid was niet ijskoud, als die van het meisje; integendeel. Zijn huid was zo heet dat ik bijna verwachtte een blaar over te houden aan de aanraking. Hij leefde nog! Maar mogelijk niet lang meer. Ik duwde mezelf overeind en rende struikelend door het zachte zand. "Help!" riep ik  toen ik de groep bereikte. "Help! Ik heb een dokter nodig!" Verschillende hoofden draaiden zich nieuwsgierig om, maar slechts twee gedaantes stonden op. Een jonge vrouw met lang zwart haar en de blonde jongen die naast haar zat. Zodra ze me gezien hadden begon ik weer naar de jongen toe te lopen. "Hij leeft nog!" riep ik terwijl ik naar de jongen wees. "Hij leeft nog maar hij is gloeiend heet, je moet hem helpen!" Ik voelde de brok in mijn keel groeien en vroeg me af waarom de jongen me zoveel kon schelen. "Wacht!" riep de jongen die achter me liep. Ik had niet doorgehad dat hij me inhad gehaald. Warme vingers sloten zich om mijn pols en ik keek achterom. "Het komt goed." zei hij sussend. "Joslin is dokter." "In opleiding." vulde de zwartharige vrouw aan. Ze had zich al over de jongen heen gebogen en scheen met een zaklamp over zijn gezicht. De warme vingers lieten mijn pols los en ik keek weer in het gezicht van de jongen. Zijn kin was glad, en zijn gezicht leek jonger dan zijn stem had geklonken. Zijn bruine ogen deden me denken aan die van een hond. Warm en trouw, met een speelse twinkeling. De jongen schonk me een geforceerd glimlachje. "Ik ben Van. Wat is jouw naam?" Even onderzocht ik twijfelend zijn ogen. "Alexis." "Oké Alexis. Vertel me nou eens rustig wat er gebeurd is?"

"Nog één keer." Eric stak zijn drumstokken in de lucht en telde af. Ik wachtte tot Toby's vingers de snaren bereikten en liet hem vier akkoorden spelen. Daarna greep ik de microfoon en begon te zingen. Twee coupletten ging het goed, maar toen kwam de uithaal. Ik viel stil en liet de microfoon los. Toby speelde nog twee akkoorden voor hij merkte dat ik gestopt was. "Ugh, niet weer hè?" Eric gooide gefrustreerd zijn drumstokje door de garage. "Waarom ga je niet gewoon door?" Ik trek de rand van mijn shirt omlaag en kijk naar de grond. "Het lukt me niet." zeg ik zachtjes. Zelfs zonder te kijken wist ik dat Eric met zijn ogen rolde. "Je probeer het niet eens!" riep hij geërgerd. "Omdat ik weet dat het me niet lukt!" riep ik, terwijl ik me omdraaide. Eric snoof. "Nou en? Dan zing je toch een regel vals? Ga je daarna gewoon door, dan zet je ten minste alleen jezelf voor schut en niet ons." "Eric..." begon Toby. "Kies je nou weer haar kant?" snauwde Eric. "Weetje, bekijk het maar." Hij smeet zijn andere drumstokje op de grond, greep zijn tas en stampte de garage uit. Ik zuchtte en ging op een versterker zitten, nog steeds starend naar de grond. Toby pakte Eric's drumkruk en zette hem tegenover mijn versterker neer. "Lexi..." begon hij op een toon vol medelijden. Ik ontweek zijn blik. Ik hoefde zijn medelijden niet. "Niet doen." zei ik zachtjes. Toby leunde achterover op de kruk. "Wat niet doen?" Ik speelde afwezig met een los draadje van mijn spijkerbroek. "Eric's gedrag goedpraten. Mij ervan verzekeren dat ik die uithaal wel kan. Wat je altijd doet, proberen alles goed te maken." Toby haalde zijn schouders op. "Ik kan niet zeggen dat ik dat een slechte eigenschap van mezelf vind." Een glimlach vond zijn weg naar mijn gezicht. "Dat is het ook niet, maar het heeft gewoon geen zin." Toby boog zijn plectrum tussen zijn vingers, nadenkend over wat hij zou gaan zeggen. "Eric is gewoon nerveus..." "Voor een optreden dat alleen híj wil geven." vulde ik aan. Toby keek op van zijn plectrum. "Dat is niet helemaal waar..." "Oh nee?" Ik keek hem onderzoekend aan. "Jij hoeft helemaal niet zo nodig op een podium te staan, Toby. Je doet het alleen maar omdat je denkt dat wij het willen." "Wil je het dan niet?" vroeg Toby, een zorgelijke rimpel tussen zijn wenkbrauwen. Hij ontkende niet dat hij het inderdaad voor ons deed. "Nee." zei ik eerlijk. "Ik wil helemaal niet in de spotlights staan. Ik zing omdat ik het leuk vind. Ik hoef er geen aandacht voor." "Je bent bang..." zei Toby, proberend mijn gedachtengang te analyseren, zoals ik dat bij hem beter kon dan hem lief was. "Plankenkoorts?" Ik schudde mijn hoofd. "Dat is het niet. Ik heb gewoon geen behoefte om..." Ik maakte mijn zin niet af. Opeens voelde ik me moe. Alsof ik kilometers had gerend om ergens te komen waar ik toch niet moest zijn. Me verantwoorden tegenover Toby voelde nu slechts nog als verspilde moeite. Hij zou toch wel begrip voor me tonen, toch wel zeggen dat ik gelijk had, wat ik ook zou zeggen. Ik richtte mijn blik op zijn versleten Vans. Toby glimlachte, en ik wist niet zo goed waarom. Hij hief zijn hand op en bracht hem naar mijn gezicht om een pluk haar uit mijn gezicht te vegen. Ik slikte. Ik wist best dat Toby verliefd op me was, en voelde me schuldig dat ik zijn gevoelens niet beantwoordde. Te laat realiseerde ik me dat ik door zijn aanraking toe te laten meer riskeerde dan het afgeven van gemixte signalen. Ik bracht mijn hand omhoog om de zijne weg te slaan, maar het was te laat. Toby's wenkbrauwen kropen naar elkaar toe en zijn ogen werden groot. "Hoe kom je hieraan?" Ik bracht mijn vingers naar de blauw-paarse bult op mijn voorhoofd die mijn lange haren net verborgen. "Eh... Ik heb mijn hoofd gestoten tegen mijn boekenplank." Shit. Te langzaam. Ik reageerde te langzaam. Ik moest er over nadenken, dat kon hem niet zijn ontgaan. Ik wendde mijn blik af en streek mijn haar weer over de bult heen. "En je heup tegen je bureau?" vroeg Toby met vlijmscherp sarcasme. "Als je je zo vaak stoot zou je toch verwachten dat je op een gegeven moment voorzichtig werd." Ik trok mijn shirtje verder naar beneden en vervloekte het korte hemdje dat ik bij de vorige bandrepetitie aanhad. De blauwe plek op mijn heup had Toby nooit mogen zien. Ik vouwde mijn handen in elkaar en staarde ongemakkelijk naar mijn donkerrode nagels. "Geef me je hand." zei Toby, maar ik verroerde me niet. "Alexis, alsjeblieft." Toby's stem klonk wanhopig. "Vertrouw je me niet?" Ik schudde mijn hoofd. "Dat is het niet." "Geef me je hand." zei hij opnieuw. Ik voelde iets branden achter mijn ogen, maar knipperde het weg voor ik mijn hand voorzichtig in Toby's uitgestoken vinger's legde. Toby greep mijn pols en trok de mouw van mijn vest omhoog. Ik kneep mijn ogen dicht zodat ik het niet hoefde te zien. Toby's vingers gleden voorzichtig over de groene en paarse vlekken op mijn onderarm. "Je moet hem aangeven, Lexi." zei hij zachtjes. "Je kunt hem dit niet laten blijven doen." "Je weet niet waar je het over hebt." mompelde ik, hopend dat hij de tranen in mijn stem niet hoorde. "Je hoeft het niet alleen te doen." Hij trok mijn mouw weer over mijn arm en liet mijn hand los. "Ik ga met je mee." Ik trok mijn arm terug en veerde overeind. "Dit is jouw probleem niet Toby, dus bemoei je er niet mee." het kwam er feller uit dan de bedoeling was. Toby keek naar me op als een geschopte puppy. "Ik wil je helpen, Lexi." Ik beet op mijn lip en keek van hem weg. "Ik wil je hulp niet, dus laat me met rust." ik graaide naar het hengsel van mijn tas en liep de garage uit, Toby in zijn eentje achterlatend.

vrijdag 10 augustus 2012

Joslin

De lucht was zalmroze en de zon stond op het punt om onder te gaan. Over niet al te lange tijd zou het donker worden. Craig had een paar mensen opgedragen om kussens en dekens uit het vliegtuigwrak te slepen. Ik was blij dat hij mij niet had opgemerkt toen hij dat klusje uitdeelde. Ik liep over het strand, langs de mensen die in groepjes op het zand zaten, als ze niet aan het werk waren. Sommigen staarden wazig voor zich uit en anderen waren juist met elkaar in gesprek. Iedereen verwerkt een schok anders, en dat was in situaties als deze duidelijk te zien. Samen met een paar anderen had ik zo goed mogelijk geprobeerd de gewonden te verzorgen, maar er waren nog altijd mensen die er niet goed aan toe waren. Ik kon niet erg veel doen met de simpele EHBO kist die we uit het vliegtuig hadden weten te halen. Oppervlakkige wonden waren te behandelen, maar hoe dieper de wond, hoe meer kans er was op infectie. We konden alleen maar hopen dat we snel gered zouden worden. Er hadden zich ongeveer dertig mensen verzameld op het strand. Het vuurtje dat Craig had gemaakt was dicht bij de bomen. Op mijn toch over het strand zag ik onder andere het roodharige meisje dat ik eerder die dag had gereanimeerd. Ze zat helemaal alleen op het zand en keek naar de oceaan, waar de zon nu langzaam in verdween. Ik liep naar haar toe en ging naast haar zitten. "Hallo.. Amber? Toch?" zei ik. Ze keek een beetje geschrokken op, maar haar mondhoeken kropen daarna een stukje omhoog. "Hi, Joslin." zei ze. Ik wist even niet zo goed wat ik moest zeggen, dus keek ik ook maar naar de zonsondergang. "Bedankt voor het redden van mijn leven." zei Amber na een paar stille seconden. Ik knikte even naar haar met een glimlach. 'Graag gedaan' zou zo'n raar antwoord zijn. "Dus je bent arts?" vroeg ze. "In opleiding, nog steeds." Dat hoop ik tenminste, voegde ik er in stilte aan toe. "Woonde je in Australië?" vroeg ik haar. Ze had een licht Australische tongval, maar toch klonk het alsof ze niet haar hele leven lang in Australië had gewoond. "Ik heb er een paar jaar gewoond. Maar ik kom oorspronkelijk uit Canada. Winnipeg." Zo praatten we wat verder. Na een tijdje stond ik op om verder te lopen. Het begon nu echt te schemeren. Er waren wat slaapzakken en dekens verzameld, maar het zag er niet uit alsof dat genoeg voor iedereen zou zijn. Ik liep de andere kant nog een stukje op. Het eiland was best mooi, was me opgevallen toen het nog licht was. Niet dat het veel uitmaakte. We zouden hier waarschijnlijk over een paar dagen weer vandaan zijn, als de reddingsteams kwamen. Misschien morgen al. Toen ik nog een beetje verder was gelopen, zag ik zag de contouren van iemand die tegen een palmboom zat. Ik liep naar het figuur toe. In het weinige licht herkende ik nog net dat het de jongen was die ik had gevraagd me te helpen bij de man met de diepe beenwond. Ik had hem daarna niet meer gezien. Ik legde mijn hand op zijn schouder en zijn hoofds schoot omhoog. Het was inmiddels te donker om zijn ogen te zien. "Hi. Mijn naam is Joslin. We hebben elkaar eerder vandaag zo'n beetje ontmoet. Bij de man met de beenwond." "Oh.. Ja.. Hij is dood." zij de jongen. Zijn stem trilde een beetje. Het duurde even voor ik doorhad wat hij bedoelde. "Oh.." zei ik. Alweer een persoon die we bij het lijstje konden voegen van mensen die waren gestorven en waarvan we niet eens de naam wisten. "Kom je mee? Er is een soort van groep gevormd en er is een vuur en er zijn slaapzakken verzameld. Het is hier vast koud 's nachts. In je eentje." zei ik. Ik zag nog net hoe de jongen knikte voordat hij opstond. "Hoe heet je?" zei ik, toen we naar de groep begonnen te lopen. "Van." zei hij.

Geïrriteerd drukte ik mijn handen tegen mijn oren. Een diepe zucht ontsnapte uit mijn mond en ik probeerde de woorden in mijn hoofd te prenten zodat ze duidelijke zinnen konden vormen. Helaas faalde de poging volkomen. Waarom konden mensen nooit stil zijn in een bibliotheek? Ook al drukte ik mijn handen hard tegen mijn oren, het geluid kwam er nog duidelijk doorheen. Voor de zoveelste keer wierp ik een blik naar de hoek van de grote tafel waar ik aan zat. De blik hoefde niet te doden, verlammen zou ook al goed genoeg zijn. Dan zou het geluid tenminste stoppen. Het hoge gegiechel van het meisje dat een bos vol honingblonde krullen had en het plagerige commentaar van de jongen waarbij ze op schoot zat en haar aan het kietelen was. Ik keek nog eens wanhopig door wat de stilte ruimte van de bibliotheek zou moeten zijn. Alle andere tafels waren bezet. Er was geen andere plaats meer vrij. Ik haalde mijn bril van mijn gezicht terwijl ik met mijn andere hand in mijn ogen wreef. Waarom? Waarom moest er nou net vandaag een luidruchtig stel in de bibliotheek zitten waar ik moest leren voor mijn tentamens? Mijn eerste tentamens. De tentamens die ik per se goed moest maken. Het eerste moment in mijn studie waarbij ik kon laten zien wat ik kon. Ik kneep mijn ogen weer dicht en toen ik ze weer open deed probeerde ik me weer te concentreren op mijn anatomie boek. Na een tijdje begon het stiller te worden. Ik vroeg me af of het stel vertrokken was, maar keek niet op. Ik had eindelijk mijn concentratie gevonden en nu zou ik die ook niet meer los laten. Het tentamen was al over drie dagen en ik had nog veel te leren. "Is het goed als ik hier kom zitten?" Ik keek geïrriteerd op van mijn boek. Mijn stemming werd er niet beter op toen ik in de blauwe ogen keek van het meisje met de honingblonde krullen. Ik kon nu zien dat ze sproetjes rond haar neus had. Voordat ik echter kon reageren op haar vraag, schoof ze de stoel naast me al naar achteren en ging ze zitten. Ik richtte me weer demonstratief op mijn boek. Ik zou leren. Nu. "Het spijt me als je werd afgeleid door Reece en mij." zei ze. Ik wist niet zo goed hoe ik hierop moest reageren en daarom knikte ik maar even kort, met mijn ogen nog steeds naar mijn boek. Er volgde een klap en ik zag vanuit mijn ooghoeken dat het meisje een dik boek op tafel had gegooid. "Ik heb hem naar huis gestuurd omdat ik moest leren. Ik haat tentamens." zei ze met een zucht. Ik was ervan overtuigd dat het meisje nu nog steeds geen enkele intentie had om te gaan leren, maar ik hield mijn mond. Misschien zou ze weggaan als ik lang genoeg stil was. Misschien zou ze begrijpen dat er mensen waren in deze bibliotheek die wel graag goede cijfers wilden halen op hun tentamens. Wonder boven wonder bleef het stil. Ik las twee nieuwe bladzijdes van het hoofdstuk en was al bijna vergeten dat er iemand naast me zat, tot ze weer begon te praten. "Ik doe Archeologie. Ik zit nu in mijn tweede jaar. Zo te zien doe jij geneeskunde, of niet?" Ik sloot mijn ogen even en draaide mijn hoofd toen naar haar toe. "Ja." zei ik. Ze glimlachte. "Geneeskunde aan Harvard. Jeetje. Je bent vast een erg goede student." Een warm gevoel trok door mijn gezicht en ik voelde hoe mijn wangen rood werden. "Nou, archeologie aan Harvard is anders ook niet niks." zei ik zachtjes. Het meisje lachte. Het was een vrolijke, oprechte lach. "Nou, als jij het zegt. Mijn naam is Melanie trouwens. Melanie Blackbird." Ze stak haar hand naar me uit. Ik pakte de hand een beetje aarzelend aan. "Ik ben Joslin Spencer." Mijn stem wist niet zo goed hoe hij zich moest gedragen in deze situatie en ik klonk daarom nogal schor. "Leuk je te leren kennen, Joslin Spencer." Melanie wist van geen ophouden. Ze praatte maar door. We hadden het over de universiteit en over bijbaantjes. Over hobbies en vriendjes, vooral Reece, die overduidelijk haar vriendje was. Ze was het grootste gedeelte van de tijd aan het woord, maar soms hield ze haar lippen stil om mij iets te laten zeggen. Na een kwartier was ik ervan overtuigd dat ik Melanie Blackbird van binnen tot buiten kende. Dat ze me haar hele levensverhaal had verteld. En het rare was dat ik het niet zo erg vond. Melanie zorgde ervoor dat ik mijn boek even vergat en ik vergat ook hoe irritant ik haar in eerste instantie had gevonden. Dat was een effect dat ze had. Ze zorgde ervoor dat je alles wat je dwars zat vergat en alleen maar de goede, blije dingen zag. Zo begon mijn vriendschap met Melanie Blackbird.

vrijdag 22 juni 2012

Esmeralda

Een windvlaag streek langs mijn gezicht en ik sloot een moment mijn ogen. Ik draaide mijn gezicht naar de ondergaande zon en voelde de warmte op mijn gezicht. Ik zat aan de rand van het water met mijn voeten zo, dat bij een golf er net water over mijn voeten spoelde. Uit het bos klonk het geluid van een vogel. Ik zou bijna vergeten dat ik net neergestort was met een vliegtuig. Bijna. Een stem haalde me terug naar de realiteit. "Heb jij misschien een groen shirt gezien? In de hitte heb ik de mijne uitgedaan, maar het koelt nu behoorlijk af." Ik draaide me om en zag in het gouden zonlicht een jongeman staan met blond halflang haar en een leren veter om zijn nek. Hij had inderdaad geen shirt aan. Ik stond op en struikelde bijna over mijn tas die ik achter me neer had gezet. "Eh, nee. Ik geloof het niet." Ik bloosde en duwde een vervelende pluk haar achter mijn oor. De jongen stak zijn hand uit en zei: "Ik ben Damian, trouwens. Met wie heb ik het genoegen?" Mijn blik flikkerde even naar zijn ogen voor ik weer naar de grond staarde. "Esmeralda." Ik schudde zijn uitgestoken hand. "Ik spreek je nog wel eens!" zei de shirtloze jongen, terwijl hij weer wegliep. Ik plofte in het zand. Jongens, bah. Ik kon me nooit goed gedragen in hun buurt. Van een afstand waren ze heel leuk, maar zodra ze dichtbij kwamen werd het allemaal erg vervelend. Als ik niet geweten had dat ik heel anders was in de buurt van meisjes, had ik gedacht dat ik één of ander minderwaardigheidscomplex had waardoor ik me alleen maar onzeker kon gedragen. Ik sloot mijn ogen weer, maar de magie van het moment was verdwenen en het begon koud te worden. Ik liep terug naar het vliegtuig en kwam tot de ontdekking dat de meeste mensen een eindje verderop bij elkaar zaten, rond een vuurtje. "... en niemand van jullie heeft bereik?" Een man met een stoppelbaardje keek de kring rond. Een jongeman met zwarte krulletjes reageerde een beetje geagiteerd. "Nee, Craig, net als twee minuten geleden, en twee minuten daarvoor, en twee minuten dáárvoor, hebben we allemaal geen bereik. Relax, ze komen ons vanzelf wel halen! Ga gewoon eens zitten man." De man negeerde hem en wendde zich in plaats daarvan tot de vrouw naast hem. "Hoe zit het met het water?" De vrouw gaf een antwoord dat ik niet verstond en wees naar een plek onder de bomen een kleine vijftig meter verderop. Ik keek langs haar vinger en zag een grote stapel zand. Ik nam aan dat ze een kuil gegraven had, want ik had geen idee waarom ze daar anders zo'n stapel zand neer zou leggen. Misschien dat het drinken zo in de schaduw kon liggen. Ik dacht een paar seconden na over die gedachte en schudde toen mijn hoofd. Nee, onder de bomen was schaduw genoeg. Voor schaduw hoefde ze geen kuil te graven. Een vrouw met een knotje en een simpel effen shirt trok de man met de stoppelbaard aan zijn mouw. Ik kon niet alles verstaan wat ze zei, maar ik ving de woorden 'nacht', 'koud' en 'slaapzak' op. Ik besefte me opeens dat ik al die tijd buiten de kring had gestaan en ik deed een paar stappen naar voren. Een meisje met ginger haar schoof een plekje op en bood me de plaats naast haar aan. Ik glimlachte en nam plaats. "Mag ik even jullie aandacht?" Ik keek op en zag dat de man met de stoppelbaard zijn stem verheft had. "Wie heeft er zin in een kennismakingsspelletje?" Rechts van me klonk een enorme kreun en de jongeman met het krulletjeshaar gooide een tak naar het hoofd van de staande man. Deze grijnsde en ging verder. "Nee oké. Geen kennismakingsspel." Hij ontweek nog een tak en trok toen een serieus hoofd. "Is iedereen hier? Nou ja, het is nu al bijna donker. Morgen kunnen we wel eens even zien met wie we hier gestrand zijn." De stokkengooiende man mompelde protesten in de trant van 'morgen zijn we hier toch al weg' en 'ik ben toch verdorie niet op een kinderkamp beland', maar de man die de leiding had genomen negeerde hem. "Het wordt al donker en het lijkt me verstandig dat we een plek gaan zoeken om te slapen. Ik weet niet hoe het met jullie zit, maar ik heb een slaapzak mee. Als we allemaal onze slaapzak eens gingen zoeken? Niet allemaal tegelijk natuurlijk. Als twee of drie nou eens alle slaapzakken gaan verzamelen, jij, jij en jij daar." Hij wees naar drie vrouwen aan de linkerkant van de kring. "Dan gaan jij en die jongeman naast je kijken of het vliegtuig ook dekens of kussens in zich had." Nu wees hij naar iemand vlak naast zich. "In het vliegtuig?" reageerde de jongeman geschokt. "Ja, waar anders! Schiet op vriend. De zon wacht heus niet even op ons." "Maar het vliegtuig staat bijna rechtop!" De jongeman staarde naar het vliegtuig, maar de stoppelbaardman gaf hem een duw. "Niet zeuren. Dat is maar een hoek van 60 of 70 graden. Gewoon een beetje klimmen tussen de stoelen door." De jongeman schudde zijn hoofd en hielp de persoon naast hem overeind. Samen liepen ze weg.

Vol verwachting zat ik op één van de voorste rijen van het theater. Ik was als één van de eerste aangekomen en omdat ik al weken van tevoren een kaartje had gereserveerd, zat ik nu bijna vooraan. Niet helemaal, want dat vond ik altijd zo awkward. Ik keek op mijn horloge en zag dat ik nog drie kwartier moest wachten voor de voorstelling zou beginnen. Ik pakte het puzzelboek uit mijn tas en begon een kruiswoordpuzzel te maken.

Eindelijk was het zover. De lichten dimden en langzaam ging het grote rode gordijn open. Een straal licht doemde op en zette de eerste danser in het volle licht. De muziek begon te spelen en het dansstuk was begonnen. Het was een heel bekend stuk, het zwanenmeer. Ik had de uitvoering ervan al zo vaak gezien, maar deze keer was heel bijzonder. Ik werd niet teleurgesteld. Na een kwartier kwam een groep kleinere meisjes het podium op en begon zwierig te dansen. Ik speurde het podium af en na wat zoeken had ik haar gevonden. Melissa. Mijn Melissa.

Mijn Melissa, en toch niet mijn Melissa. Zeventien was ik toen ik zwanger raakte. Ik had een heel leuk vriendje, die destijds de liefde van mijn leven was, maar later de liefde van mijn jeugd bleek te zijn. Jeffrey heette hij. Hij dumpte me zodra hij erachter kwam dat ik zwanger was. Mijn ouders verplichtten me het kind op te geven voor adoptie en van het één kwam het ander. De adoptieouders waren eerst heel vriendelijk, maar na een paar weken kreeg ik te horen dat ik het kind nooit meer zou mogen bezoeken. Ze wilden niet dat mijn kind 'identiteitsproblemen' kreeg en daarom leek het ze beter mijn kind niet te vertellen dat ze mijn kind was.

Toen het dansstuk afgelopen was, applaudisseerde ik zo hard als ik maar kon. Toen de groep terugkwam om te buigen naar het publiek, kon ik Melissa nog eens goed zien. Ze had mijn bruine haar, maar ontzettend heldere blauwe ogen. Toen haar blik even de mijne kruiste, stokte de adem in mijn keel. Maar natuurlijk kon ze me niet zien, de lichten verblindden haar. Het rode doek viel weer dicht.

zondag 13 mei 2012

Lauraine

Lynette zat voor mijn spiegel en bekeek haar gezicht. Ze pakte haar lange haren en trok ze naar achteren. Kritisch bestudeerde ze haar spiegelbeeld. "Ik denk erover mijn haar af te knippen." zei ze ineens. Ik vloog overeind en zag mijn eigen spiegelbeeld achter dat van mijn zus opduiken. "Waarom?" vroeg ik, terwijl ik de twee identieke gezichten in de spiegel vergeleek. Lynette haalde haar schouders op. "Dan halen mensen ons ten minste niet meer door elkaar." Ik haalde mijn schouders op en liet me weer achterover vallen op het bed. "Dat doen ze toch al niet." mompelde ik. "Niet de mensen die ons kennen ten minste." Lynette grinnikte. "Dat is waar. Dat komt omdat ik zoveel verstandiger ben." Ik greep het kussen naast mijn hoofd en gooide het door de kamer. Een doffe klap gevolgd door een geschrokken kreet vertelde me dat ik raak had gegooid. "Nee, dat komt omdat jij zulke truttige kleren draagt." zei ik glimlachend. Lynette's lichaam doemde voor me op en ze trok aan de kraag van haar smetteloos witte bloesje. "Er is niets mis met mijn kleren, Laurie. Er zit ten minste vorm in, wat niet te zeggen valt van die vodden waar jij in rondloopt." Ik keek naar mijn gebatikte harembroek en lachte. "Ze zitten wel lekker." zei ik toen. Lynette giechelde en prikte met een vinger in mijn zij. "Schuif eens op, hippie." Ik schuifelde een stukje opzij zodat Lynette naast me op mijn bed kon komen liggen. Even keken we zwijgend naar het plafond. "We doen het samen, goed?" vroeg ik na een tijdje. "Jij kort haar, ik dreadlocks." Lynette draaide haar hoofd opzij. "Dreadlocks?" Ze pakte een pluk van mijn bruine haren en liet het door haar vingers zijn. Ik verwachtte een bijdehante opmerking, maar ze grijnsde alleen maar. "Oké." zei ze toen, en ik voelde haar vingers zich verstrengelen met de mijnen. "Zeg Laurie?" zei ze zachtjes. "Hmm?" "Hoe heet hij?" Ik zweeg eventjes. "Wie?" Lynette giechelde. "Die jongen aan wie je denkt." Ik zuchtte. "Ik heb je niet verteld dat ik een jongen heb ontmoet..." "Dat hoeft ook niet." zei Lynette, en ik kon aan haar stem horen dat ze die triomfantelijke grijns op haar gezicht had waar ik zo'n hekel aan had. "Hij heet Tyler." zei ik na een tijdje. "Tyler..." Lynette liet de lettergrepen over haar tong rollen, alsof ze ze proefde. "En verder?" "Hij doet Graphic Design. Tweedejaars." Lynette knikte. "Cool. Is ie knap?" "Oké." zei ik zo neutraal mogelijk. "Donker haar. Stoppelbaardje. Bruine ogen..." "Puppy-ogen?" vroeg Lynette. "Neuh... Gewoon bruin. En hij heeft een tattoo." "Echt?" lachte Lynette. "Een hartje op zijn schouder met 'I Love Mom'?" ik grinnikte schamper. "Nee. Een zwaluw aan de binnenkant van zijn pols." Het bleef een tijdje stil, tot ik Lynette's hoofd hoorde draaien. Uit haar ooghoeken zag ik haar naar me kijken. Ze had De Grijns op. "Wat?" vroeg ik quasi-geïrriteerd. Lynette zei niks. Ik duwde me overeind en keek op haar neer. "Lynette..." "Je bent verliefd, Laurie." Ik voelde mijn wangen rood worden en wendde mijn blik snel af. "Hij is heel intelligent enzo..." mompelde ik. Het kwam er haast verontschuldigend uit. "En hij speelt gitaar." "Het zal ook eens niet!" lachte Lynette. "Wanneer ontmoet ik hem?" Ik haalde mijn schouders op. Lynette keek me onderzoekend aan. "Is het wederzijds?" Ik keek aarzelend in haar blauwgroene ogen. Ik kon nooit liegen tegen Lynette, of dingen verzwijgen. Ze had me altijd door. "Misschien. Ik weet niet. Ik denk het?" Lynette maakte een hoog geluid wat midden hield tussen een gil en een giechel en ze trok me naar zich toe. Ze zette haar knokkels op mijn kruin en wreef over ermee over mijn hoofdhuid heen. "Hij vindt je dreadlocks vast vet dope." Lynette's slechte imitatie van de stoners waar mijn school vol mee zat was zo hilarisch dat ik mijn geïrriteerde act maar liet varen. Ik gaf toe aan de slappe lach die Lynette en ik altijd samen hadden en even later rolden we samen over het hoogpolige knalrode tapijt van mijn kamer. "Je vindt hem vast aardig." zei ik toen ik wat was bijgekomen. "Ja, vast." zei Lynette, nog nahikkend van het lachen. "Als hij maar lief voor je is." "Dat is ie." zei ik, terwijl ik mijn gezicht weer voelde gloeien. Lynette glimlachte. "Ik ben blij voor je, Laurie."

zondag 6 mei 2012

Van

Ik was weggelopen van de man met het bloedende been toen hij was gestopt met ademen. De zon scheen op mijn hoofd en het was vast boven de dertig graden, maar ik had het ijskoud. Ik rilde en sleepte mijn voeten door het zand. Ik had geen flauw idee waar ik heen ging. Er stak een grote brok in mijn keel en ik kon nauwelijks slikken. Er was net iemand doodgegaan onder mijn handen. Iemand die ik niet eens kende. Zijn familie en vrienden wisten niet eens dat hij dood was. Misschien stonden ze hem wel allemaal op te wachten in Vancouver. Met grote spandoeken en borden, omdat hij een paar jaar in Australië had gewoond en nu eindelijk terug zou komen. Ze zouden staan te wachten op een vliegtuig wat nooit aan zou komen. Dat was neergestort, ergens in de Grote Oceaan. En zelfs als we gered zouden worden, zouden de spandoeken nog niet gebruikt kunnen worden. Hij leefde namelijk niet meer. Maar daar wist nog niemand iets vanaf. Niemand wist dat hij nooit meer aan zou komen. Dat ze hem nooit meer in hun armen zouden kunnen sluiten. Dat ze hem voor altijd kwijt waren. Ik probeerde te slikken, maar dat ging nogal moeilijk. Niemand wist wat er gebeurd was. Ik hield opeens op met het verplaatsen van mijn voeten in het zand. Ik kreeg het nog een stuk kouder dan dat ik het al had. Niemand wist wat er was gebeurd. Niemand. Ze wisten niet dat ik niet aan zou komen in Vancouver. Tessa. Ik moest Tessa bellen. Ik kon er niets aan doen.. Ze zouden denken dat.. Ik kon niet.. Mijn hand ging vergeefs door mijn broekzak. Mijn mobiel was daar niet. Het was vast uit mijn zak gevallen. Ik liep terug naar waar ik bij was gekomen. In een waas zag ik het lichaam van de man met het bloedende been, maar ik besteedde er geen aandacht meer aan. Ik liet me op mijn knieën vallen en ging paniekerig met mijn handen, die besmeurd waren met het bloed van de man, door het zand. Rosie. Ik kon haar niet in de steek laten. Ik moest naar Vancouver. Tessa zou denken dat ik er tussenuit was geknepen. Dat ik gewoon niet zou komen. Mijn handen schoven door het warme zand, dat leek te branden aan mijn handen die ijskoud aanvoelden. Maar alles wat ik voelde was zand. Ik haalde een hand door mijn haar dat nat was van het zweet, zodat er wat zand in mijn ogen terecht kwam. Ik negeerde de pijn van de korrels in mijn ogen en begon verder te zoeken. Het moest hier ergens liggen. Ik stopte even met ademen toen mijn vingers zich na wat een eeuwigheid leek te duren, eindelijk klemden om het gladde oppervlak van mijn mobiel. Ik ging met mijn vingers over het toestel, om het zand er een beetje vanaf te krijgen. De knopjes werkten nog, ook al zat er zand tussen. Ik toetste zonder verder na te denken Tessa's nummer in en  bracht het mobieltje naar mijn oor. Ik wachtte op het geluid wat erop zou duiden dat er gebeld werd. Dat de telefoon overging. Maar in plaats daarvan hoorde ik een schelle piep en daarna niets meer. Ik keek naar het schermpje en keek naar het meisje met de felblauwe ogen en het dunne, blonde haar dat ik als achtergrond gebruikte. Ik had geen bereik. Niks. Tessa zou nooit weten dat ik hier zat. Dat ik was neergestort. Rosie zou het ook niet weten. Ik typte vergeefs het nummer nog een keer in, maar ik hoorde dezelfde piep en keek weer naar Rosie's gezicht. Ik staarde met een holle blik naar het schermpje. Rosie. Zou ik haar ooit weer zien? Wat had ik gedaan. Wat had ik in hemelsnaam gedaan. Ik kwam met moeite overeind en begon weer te lopen. Ik hoorde vaag stemmen, vanaf een paar meter voor me. Ik week af en liet me vallen bij een grote palmboom. Ik hield mijn mobiel in mijn beide handen en keek met een strakke blik naar het scherm. Rosie.

Ik stak de sleutel in het slot en opende de deur met een wijd gebaar en maakte een koninklijke buiging. “Gaat u toch naar binnen, prinses.” Zei ik met een serieus gezicht. Rosie keek me stralend aan en giechelde even. “Dankuwel, meneer de bediende.” Zei ze met haar hoge stemmetje. Ze huppelde de deur door, de lichte parketvloer op en ritste haar zomerjas open. Ik deed de deur dicht en zette mijn skateboard tegen de muur. Toen pakte ik de jas van haar schouders en hing hem op de kapstok. “Zo dan. Wat gaan we doen?” zei ik, toen ik mijn vest ook op de kapstok had opgehangen. “TV kijken?” stelde Rosie voor. Ik keek haar quasi-teleurgesteld aan. “Mam en pap zijn niet thuis. We zouden alles kunnen doen wat we wilden. Álles. En jij zegt: TV kijken?” zei ik met mijn wenkbrauwen een stukje opgetrokken. Rosie’s felblauwe ogen glinsterden ontdeugend, terwijl ze nadacht over een andere optie. Haar wenkbrauwen waren samengetrokken, terwijl ze de verschillende opties in haar hoofd naging en ze een voor een afstreepte. “Voetballen.” Zei ze na een tijdje. “Binnen.” Voegde ze er nog aan toe. Ik grijnsde. “Zoals u wenst, prinses.” Zei ik. Ongeveer een half uur later rolde de roze voetbal met een enorme snelheid door de woonkamer. Rosie rende er schaterend achteraan. Ik stond met een grijns voor het stuk muur wat we hadden gemarkeerd als goal. “En ze rent op het doel af, maakt een schijnbeweging, waardoor de enorme, snelle verdediger niet eens in de buurt van de bal komt. Ze rent nog verder. Zal Rosie Mitchell scoren? Zal ze het score bord op 15-2 gaan laten staan?” Ik ging in een actieve houding voor de muur staan, om de bal tegen te kunnen houden. “Ze haalt uit…” Rosie schopte tegen de bal, waardoor die een klein stukje van de grond kwam. “En ze… SCOOOORT!” riep ik, terwijl ik de bal op een haar na miste en hij enthousiast tegen de muur stuiterde. "15-2." zei ze triomfantelijk. Meteen daarna kwam er een knorrend geluid uit haar buik. Ze keek er een paar tellen naar en toen naar mij. "Volgens mij is het tijd om te gaan koken." stelde ik vast. Ik gooide de bal in een kast en liep naar het grote kookeiland, aan de andere kant van de grote woonkeuken. Mijn moeder had ervoor gekozen om een benedenverdieping te creëren zonder muren. Alleen de toiletten waren goed afgesloten, de rest was open. "Wat ga je koken dan?" zei Rosie, nadat ze op het aanrecht was geklommen en me met haar armen over elkaar bijdehand aankeek. "Macaroni ovenschotel." zei ik, terwijl ik de keukenkastjes opentrok en de ingrediënten naast haar neerzette. "Kun jij eigenlijk wel koken?" Rosie keek twijfelachtig naar de kleine gehaktballetjes van een paar dagen geleden die ik had gepakt om het rookvlees te vervangen. "Natuurlijk kan ik koken. Iedereen kan koken." zei ik, terwijl ik het roze geblokte schort van de haak viste en het omknoopte. Na een paar minuten goot ik de macaroni af. "Heeft het niet een beetje te lang gekookt?" vroeg Rosie. Ze had net een stukje macaroni in haar mond gestopt. "Neuh. Dat valt best wel mee." Ik begon de macaroni in de schaal te verdelen en goot uiteindelijk de mix van melk, nootmuskaat, zout en peper over de pasta heen. Daarna zette ik de schaal in de oven en begon ik met de afwas. Er stond nog aardig wat van gister en vanochtend. Ondertussen floot ik melodietjes van kinderliedjes waar ik vroeger naar luisterde. Rosie neuriede enthousiast mee. Ze was altijd zo blij en vrolijk en ze wist altijd wat ze moest doen om me weer nieuwe energie te geven. Ik hield echt heel erg veel van Rosie. Ze was er altijd. Bovendien was ze mijn enige zusje, ookal was ze dan alleen maar mijn halfzusje. Ik kon er ontzettend van genieten om haar gelukkig en blij te zien. "Zeg Van?" "Hmm?" "Er komt rook uit de oven." Ik draaide me snel om en liet daarbij een pan terug in het sop vallen. Ze had gelijk. Er kwam inderdaad rook uit de oven. Ik trok het deurtje open en mijn gezicht werd omringt door een zwarte rookwolk. Ik greep blindelings naar de ovenwanten en haalde de macaronischotel uit de oven en zette het op het aanrecht. Wat er nog van over was tenminste. De bovenkant was compleet zwart gebrand. Bovendien had ik waarschijnlijk teveel melk toegevoegd, want onder dit zwarte, harde laagje was alles drappig en blubberig. Daar ging ons avondeten. Rosie en ik staarden er een tijdje in stilte naar. Toen doorbrak ze de stilte. "Pizza?" Ik keek haar aan en grijnsde toen. "Pizza."

woensdag 2 mei 2012

Chris

Miro praatte tegen me. Ze wilde dat ik antwoord zou geven, maar ik kon me niet verroeren. Mijn mond leek dichtgeplakt, mijn ogen vielen haast meteen dicht elke keer dat ik ze open deed. Het was belangrijk, wat Miro te zeggen had. Als ik het nu maar kon verstaan. Ik begon in paniek te raken. Miro begon steeds harder en harder te praten, tot ze haast schreeuwde. Het geschreeuw ging over in gebrul. Plotseling werd ik me ervan bewust waar ik was. Ik zat in een vliegtuig. Het vliegtuig ging alleen niet netjes horizontaal zoals vliegtuigen horen te gaan. Het ging in een steile lijn naar beneden. Vlak voor het vliegtuig de grond raakte, schrok ik wakker. Verwilderd keek ik om me heen, maar er was niet veel veranderd sinds ik in slaap was gevallen. Miro zat nog steeds naast me, nu met Jack op haar schouder, en we waren nog steeds overlevenden van een vliegtuigcrash. Ik bracht een hand naar mijn hoofd, maar Miro ving hem op en glimlachte. "Hoe voel je je?" Ik ging rechtop zitten en onderdrukte een kreun. "Ach. Het gaat wel. Hoe lang heb ik geslapen?" "Niet zo lang, hooguit een paar uur. Lang genoeg voor een leider om zich te ontpoppen: kijk." Ze wees in een richting en ik volgde haar vinger. "Die man met dat zielige plukje haar?" Miro grinnikte. "Dat is niet het enige aan hem wat zielig is. Hij gedraagt zich als was het eiland zijn eigendom." Ik observeerde de man. Afgezien van het zielige plukje haar was er niet zo veel zieligs aan de man. Hij was sterk gebouwd en niet erg groot, wat hem een beetje het aanzien van een buldog gaf. Zijn kapsel deed dit effect echter weer teniet. Ik was het bestuderen van de man al snel zat. De zon stond al vrij laag en ietwat bezorgd vroeg ik aan Miro of er al een teken was geweest van een reddingsteam. Miro schudde haar hoofd. Ik stond op en negeerde de steken in mijn hoofd. Voorzichtig liep ik een paar stappen. Miro volgde me op de voet. "Wat doe je?" "We moeten een plaats hebben om te overnachten. Misschien zijn er verder het eiland in grotten of andere veilige plaatsen waar we heen kunnen. Zand koelt snel af, dus het strand trekt me niet zo. Wat zeg je ervan om het eiland eens een beetje te verkennen?" Hand in hand liepen we richting het bos. Voor we de rand van het bos echter bereikt hadden, stopte een luide stem ons. "Hé! Jullie daar, met datzelfde haar!" Ik zuchtte en aan Miro's gezicht te zien deed zij hetzelfde. We draaiden ons om en keken wie deze originele bijnaam verzonnen kon hebben. Het antwoord liet niet lang op zich wachten. "Waar denken jullie heen te gaan?" Mijn hoofd draaide onmiddellijk naar het gebrul en ik zag Het Plukje Haar - bij gebrek aan zijn echte naam besloot ik de man Het Plukje Haar te noemen, als eerbetoon aan zijn donkerblonde kuif - naar ons toe banjeren. Ik antwoordde: "Het eiland in, op zoek naar een betere slaapplaats." Dit stopte Het Plukje Haar een halve seconde, maar hij hervatte zijn weg snel genoeg. "Wat is er mis met het strand? We kunnen elk moment gered worden!" Miro sprong bij. "Het zand koelt snel af en onderkoeling is niet iets wat we erbij kunnen gebruiken. Als er nou in de buurt een betere slaapplaats is, kan dat geen kwaad. En als één of twee mensen een groot vuur op het strand aan houden, is dat ook geen probleem." Het Plukje Haar haalde zijn schouders op en zei: "Wat jullie willen. Ik ga dat vuur wel even regelen." Terwijl hij weer weg marcheerde, vervolgden Miro en ik onze weg. Ik stopte een moment voor we van het rulle zand overstapten op de harde bosgrond. Ik hield altijd van dit moment, de overgang naar een nieuw natuurgebied. Hoe verder we kwamen, hoe dichter bebost het werd. Het was het regenwoud-soort bos. Ik keek richting de zon en zag dat hij steeds verder naar beneden kroop. Dit was waarschijnlijk één van die plaatsen waar het meteen donker werd, zonder schemering. We liepen met de zon aan onze linkerkant en aangezien de zon in het westen ondergaat, liepen we waarschijnlijk noordwaarts. Hoe verder richting het noorden we kwamen, hoe droger de grond werd. Een geschikte overnachtingsplaats had toch zeker water in de buurt, dus we besloten naar het oosten te lopen in de hoop daar water te vinden. Na tien minuutjes zo doorgelopen te hebben, viel me op dat alles eruit zag alsof er een dun laagje stof overheen zat. Miro keek me aan en ik wist dat we hetzelfde dachten. Vulkaan. Als we gelijk hadden, was de stof die we overal zagen vulkanische as. Ik zocht de omgeving tevergeefs af naar gesteente. Gelukkig, we zaten buiten het bereik van de vulkaan. Nu ik erop lette, zag ik in de verte een hoge, steile berg. Om de top hingen vage rookwolken en terwijl ik stond te kijken, spoog de berg een dikke zwarte wolk uit. We zaten op één en hetzelfde eiland met een recent uitgebarsten stratovulkaan.

"Waar is Jack?" Een schelle stem schalde over de set. "Breng Jack! Nu!" Ik zuchtte. Ik had geen idee wie 'Jack' was, maar hoogstwaarschijnlijk mocht ik hem gaan zoeken. Mijn baanbeschrijving was technicus, maar als tiener van 15 nam niemand me eigenlijk serieus. Het resultaat hiervan was dat ik een soort manusje van alles was geworden. Als iemand iets liet vallen, mocht ik dat opruimen. Moest één van de lichten anders opgesteld worden en was Herman te lui om het zelf te doen, dan mocht ik dat doen. Wilden de heren koffie, dan mocht ik dat zetten. Ik wilde niet eens in de fotografie. Ik wilde geluid regelen. "Waarom is Jack nog niet hier? Zonder Jack ga ik niet op de foto!" Ik draaide me naar de stem toe en deed mijn mond open om wat te zeggen. Het meisje zag dat ze eindelijk een reactie kreeg en snauwde me toe: "Jij! Ga mijn papegaai halen!" Ik staarde verdwaasd naar haar, mijn mond nog steeds open. Ze had zwart golvend haar tot over haar middel. Twee felle blauwe ogen staarden me aan. "Komt er nog wat van? Mijn papegaai, nu!" Ik sloot mijn mond, knikte en struikelde over een stoel die vlak achter me stond. Met een hels kabaal viel de stoel om en in een poging de stoel weer overeind te zetten, stootte ik tegen een statief zodat het gevaarlijk wankelde. Het meisje draaide met haar ogen. Op dit ongelukkige moment kwam Herman binnen. "Wat denk jij dat je aan het doen bent?" brulde hij. Ik bloosde en stootte het statief nu echt om. Het gebeurde haast in slow motion. Ik zag mezelf een stap naar voren doen en mijn hand uitsteken, maar het was tevergeefs. Het statief kletterde op de grond. Ik stapte naar voren en wilde het weer overeind zetten. Een hand in mijn nek belette me dit. "Wat, wil je nog meer kapotmaken? Wegwezen hier!" "Ja," voegde het meisje toe, "ga mijn papegaai halen!" Een moment dacht ik dat het meisje haar koffie over mijn hoofd ging gooien, zo zag ze eruit. Haar hand met de koffiebeker erin kwam omhoog en ze nam een slok. Ik maakte dat ik wegkwam en liep naar de kleedkamers. Ik veronderstelde dat haar papegaai bij haar spullen in de kleedkamer zou zijn en zonder erbij na te denken liep ik de dameskleedkamers binnen. "HE!" Ingir, Herman's vrouw, stond zich om te kleden voor haar volgende shoot. "Wegwezen hier!" Ik bloosde en stapte snel de kleedkamers uit. Ik maakte me uit de voeten. Een ander moest die papegaai maar zoeken. Ik ging naar de enige plek in deze studio waar ik me thuis voelde - het bezemhok.

woensdag 25 april 2012

West

Ze zeggen wel eens dat als je iets wilt vinden, alles wat je moet doen is ophouden met zoeken. Nog vaker zeggen ze: "Pas op met wat je wenst." En ik wou dat ik was blijven zoeken. Beide gezegdes bleken waar te zijn toen ik besloot eerst maar tot rust te komen voor ik mijn zoektocht naar Naomi zou voortzetten. Voor rust kreeg ik echter de gelegenheid niet, want ik stond net tot aan mijn enkels in het lauwe zeewater om mijn gezwollen voeten te koelen toen ik het zag. Drijvend in het water. Een groene vlek. Hetzelfde groen als Naomi's favoriete capuchontrui. "HELP!" gilde ik. "Er ligt iemand in het water!" Onder normale omstandigheden was er misschien wel iemand komen helpen. Zoveel vertrouwen wil ik nog wel hebben in de mensheid, maar vlak na een vliegtuigcrash was hulp teveel gevraagd. Niemand merkte mijn wanhoop zelfs maar op. Dus begon ik zelf de azuurblauwe zee in te rennen. De golven sloegen tegen mijn pijnlijke knieën en mijn tenen zakten weg in het zachte zand. Het water kwam tot aan mijn schouders toen ik het lichaam bereikte. Zonder naar het gezicht te kijken greep ik de capuchon en waadde zo snel mogelijk weer naar het strand. Pas toen ik de groene vlek veilig op het strand had afgeleverd durfde ik te kijken. Het was Naomi. Haar gezicht lijkbleek, haar lippen blauw. Haar blonde haren lagen  in natte slierten rond haar gezicht. Ik stortte me op mijn knieën in het natte zand en schudde haar ruw door elkaar, maar ze verroerde zich niet. Even wist ik niet wat ik moest doen. Mijn gezwollen vingers klampten zich wanhopig vast aan de doorweekte stof van Naomi's trui, en ik voelde iets branden achter mijn netvliezen. Ik beet op mijn lip en probeerde mezelf zover te krijgen haar pols te voelen, maar ik was te bang voor wat ik zou voelen. Of vooral voor wat ik misschien niet zou voelen. In plaats daarvan begon ik systematisch druk uit te oefenen op Naomi's borstkas, zoals ik in mijn cursus EHBO op de middelbare school had geleerd. Ik wisselde die techniek af met mond-op-mondbeademing. Als ik dat maar lang genoeg deed zou het goed komen. Dan zou ze plotseling hoesten, en een mond vol zout zeewater uitspugen. Toen ik mijn lippen op de hare drukte voelde ik hoe ijskoud haar huid was, maar dwong mezelf het te negeren. Ik weet niet hoe lang ik door ging met de EHBO-routine. Misschien vijf minuten, misschien een uur. Maar Naomi hoestte niet. Ze spuugde ook geen water uit, en haar huid bleef koud. Dit mocht niet. Dit kon niet. Naomi was niet degene die eerder doodging. Zo werkte het niet. We hadden juist meer tijd gekregen. Wij allebei. Naomi was nog lang niet klaar op deze wereld. De wereld had haar nog nodig. Ik had haar nodig. Ik proefde iets zouts op mijn bovenlip. Zeewater? Ik haalde diep adem en pakte Naomi's pols. Ik tastte haar huid af op zoek naar haar slagader. Ik was hier nooit goed in. Vaak kon ik mijn eigen polsslagader niet eens vinden. De andere manier dan maar. Ik ging iets achteruit en vleide mijn hoofd voorzichtig neer op Naomi's borst. Ik verplaatste mijn oor verschillende keren, op zoek naar het zo bekende geluid van haar hartslag, maar ik hoorde alleen maar stilte. Ik was doof. De vliegtuigcrash had mijn gehoor beschadigd. Dat was de enige mogelijke verklaring. En op dat moment, als om me te pesten, begon een vogel te zingen. Het geruis van de goven die ritmisch over het zand gleden dreunde pijnlijk in mijn hoofd en confronteerde me met de onafwendbare waarheid. "Nee..." hoorde ik mijn eigen stem fluisteren. "Nee." Mijn oogleden voelden zwaar en mijn handen voelden door en door koud. Mijn hele lichaam begon onbedaarlijk te schokken. "Nee." hoorde ik opnieuw. Het was mijn eigen stem, maar het klonk niet als mij. Het klonk onafstandelijk en onbekend. Hoog en onnatuurlijk. Ik zocht troost bij het vertrouwde lichaam van mijn zus en beste vriendin, maar haar ledematen waren stijf. Ik begroef mijn gezicht in de doorweekte stof van haar trui. Het zeewater had haar geur volledig weggespoeld. Hete tranen trokken sporen over mijn vuile wangen en mijn keel deed pijn, alsof hij dichtgeknepen werd, maar ik weigerde Naomi's lichaam lost te laten.

Vol ongeloof hing ik de telefoon op. Naomi keek me ademloos aan. "En?" vroeg ze fluisterend. Ik keek haar verbaasd aan. "Geslaagd." zei ik zachtjes. Een grote grijns brak door op het gezicht van mijn pleegzusje en beste vriendin. "Daar hoef je toch niet zo verbaasd over te zijn?" zei ze opgewekt.  "Ik had eerlijk gezegd niet anders ver-." "Cum laude." zei ik zachtjes, dwars door haar zin heen. Naomi viel even stil. Daarna sloeg ze haar slanke armen om mijn hals. "West!" gilde ze in de hoge stem die ze altijd opzette als ze blij was. "Jij onverbeterlijke supernerd!" Ze drukte een kus op mijn wang en liet me los. Er klonk haastig gestommel op de trap. Ik had mijn ouders allebei naar beneden gestuurd op het moment dat de telefoon ging. Dit moment wilde ik alleen met Naomi delen, maar nu popelden ze natuurlijk allebei om het goede nieuws te horen. "Kom maar binnen." zei ik zo neutraal mogelijk, terwijl ik naar Naomi gebaarde dat ze haar mond moest houden. Mijn moeder en vader schuifelden nerveus de kamer binnen. "En?" Ik nam de tijd om hun gezichten te bestuderen. Mijn vader had zijn wenkbrauwen samengetrokken in een ernstige frons en mijn moeder keek alsof ze ieder moment kon flauwvallen, en toen ik opzij keek begreep ik waarom. Naomi keek me aan en trok een grafgezicht. Ze legde haar hand op mijn schouder en knikte me bemoedigend toe. Ik moest mijn uiterste best doen om niet in lachen uit te barsten. "Het geeft niet, West." zei ze zogenaamd begripvol. "Zeg het nou maar gewoon. Ze zullen heus niet minder van je gaan houden." Ik knikte met dezelfde trieste uitdrukking op mijn gezicht. Mijn moeder liet zich verlamd in de oude fauteuil bij de deur zakken. "Waarom zouden we minder van je houden?" vroeg ze, en haar stem schoot de hoogte in bij het woord 'houden'. "Omdat West niet normaal is." zei Naomi met een uitgestreken gezicht. "Normale kinderen slagen namelijk niet cum laude op het gymnasium met drie extra vakken. " "Twee." corrigeerde ik. "Voor geschiedenis heb ik geen examen gedaan, dat deed ik erbij voor de lol." "Dat bedoel ik dus." zei Naomi even ernstig. Mijn moeder was in de war. "Cum... Cum laude?" vroeg ze, alsof ze nog niet helemaal durfde te beseffen wat deze uitspraak betekende. Mijn vader was iets sneller van begrip, en zijn wenkbrauwen schoten omhoog. "Ik ben geslaagd!" riep ik blij. Mijn moeder slaakte een hoog gilletje en begon toen te huilen. "Cum laude!" vulde Naomi aan. "Oh West!" snikte mijn moeder. "Je liet me schrikken jongen." Ik liep grijnzend naar haar toe om haar te omhelzen. "Goed gedaan jongen." zei mijn vader, terwijl hij me op mijn schouder sloeg. Vervolgens plukte hij een zakdoek uit zijn zak en gaf hem aan mijn moeder, maar die sloeg haar armen om me heen en trok me stevig tegen zich aan. "Ik ben zo trots op je Westie." piepte ze gesmoord. Zodra ik wat meer ruimte kreeg, draaide ik mijn hoofd om en grijnsde naar Naomi. Ze zei niets, maar haar gezicht sprak boekdelen. "Ik zet wel even thee." zei ze na een tijdje. Mijn moeder had me nog steeds vast, en toen ze langs me liep, vormde ze de woorden "Goed gedaan broertje." met haar mond.

dinsdag 24 april 2012

Amber

Nadat ik me had ingesmeerd met de lippenbalsem, voor zover dat mogelijk was, stond ik op. Ik was weer een beetje rustig geworden en Joslin Spencer was nog steeds niet teruggekomen. Waarschijnlijk was het niet zo'n groot probleem als ik hier nu vandaan ging. Bovendien moest ik een plek in de schaduw op gaan zoeken, want ondanks de lippenbalsem brandde de zon nog steeds ontzettend op mijn hoofd en mijn schouders. Ik stond een beetje moeizaam op en strekte mijn pijnlijke spieren. Ik liet het potje lippenbalsem in de diepe zakken van mijn korte, kaki gekleurde broek glijden. Ik begon langzaam door het zand naar de bomen te lopen. Mijn linkerbeen sleepte een beetje. Waarschijnlijk zou het wel weer over gaan. Ik kwam steeds dichter bij de bosrand en zag steeds meer bagage op de grond liggen. De meeste, harde koffers waren opengesprongen en er lagen dan ook ontzettend veel kleren gewoon op het strand. Ik struikelde bijna, omdat mijn voeten verstrikt raakten in een groene boxershort. Ik trok mijn neus even op en schopte de onderbroek toen weg, om weer verder te lopen. Ik scande het strand af, opzoek naar mijn eigen, grote, witte reistas van Adidas. Het was minder moeilijk dan dat ik dacht om hem te vinden. Hij lag een paar meter, rechts voor me. Alleen was hij open. Sterker nog. Er zat iemand in te graaien. Ik fronste mijn wenkbrauwen en liep naar de koffer en naar de onbekende die door mijn spullen zat te neuzen. "Pardon, maar dat is mijn dagboek dat je daar in je handen hebt." zei ik, misschien wel een tikkeltje geïrriteerder dan dat ik had willen klinken. De man die met een beetje een geschrokken blik omhoog keek was duidelijk een paar jaar ouder dan ik. "Oh.. Het spijt me. Ik was opzoek naar eten.." zei hij een klein beetje gedesoriënteerd. Ik keek even om me heen en zag hoe meer mensen in tassen aan het zoeken waren, duidelijk ook opzoek naar voedsel. Ik kon de man niet echt kwalijk nemen dat hij in mijn bagage aan het rotzooien was. We waren ten slotte neergestort op een onbewoond eiland en ik had ook best dood kunnen zijn. Sterker nog, als Joslin er niet was geweest, was dat waarschijnlijk ook gebeurd. "Ach, maak je er maar niet druk om." zei ik. De man strekte zijn arm uit, met het dagboek erin en ik pakte het dankbaar aan. "Ik ben Dwight Merchant." zei hij. "Amber Simmons." Zei ik, terwijl ik op mijn knieën naast mijn tas ging zitten en de voorkant open ritste. Daar haalde ik drie XXL Marsen uit, die ik op het vliegveld had gekocht. Ze voelden aan alsof ze flink gesmolten waren, maar ik stak ze uit naar Dwight, die ze aanpakte. Ook pakte ik een fles met een liter water uit mijn tas, die voor een kwart was opgedronken. "Dit is alles wat ik te bieden heb, vrees ik." zei ik met een lichte, trieste glimlach. "Dankjewel." zei Dwight, en hij schonk me een glimlach. Hij keek even snel over zijn schouder, om naar een brede, intimiderend uitziende man te kijken die de mensen die de tassen aan het doorzoeken waren observeerde. "Ik denk dat ik dit maar even daarheen ga brengen." zei Dwight, met de marsen en het water in zijn hand. Ik knikte even. Dwight stond op en liep richting de schaduw van de bomen, waar kennelijk meer voedsel lag. Ik legde het dagboek weer voorzichtig in mijn tas en bracht het naar de bomen, waar ik begon te zoeken naar zonnebrand. Ik begon me snel in te smeren, om de schade die mijn huid had opgelopen verder te beperken.

De broodrooster zei ‘plop’ en ik pakte met twee vingers de toast uit het apparaat. Ik legde de stukken geroosterd brood snel op een bord en blies op mijn vingers. “Dat is warm.” Zei ik overbodig. De tonen van Comptine d’un Autre Été van Yann Tiersen bereikten mijn oren en ik grijnsde. Karen was wakker en ze had haar piano alweer gevonden. Ik pakte de roomboter en begon de toast rijkelijk in te smeren. Daarna bestrooide ik het met een laag suiker. Ik wilde mijn bord net meenemen naar de eettafel, toen mijn moeder de keuken binnenkwam lopen met een grijns van oor tot oor. “Is het niet prachtig?” vroeg ze retorisch, doelend op de muziek, terwijl ze me een kus op mijn wang gaf. “Goedemorgen mam.” Zei ik, toen ik het bord oppakte. Mijn moeder trok haar wenkbrauwen afkeurend op. “Dat is nou niet echt een gebalanceerd ontbijt voor een topsportster. Zou je niet een cracker met kaas eten?” Ik haalde glimlachend mijn schouder op. “Het is zondagochtend en ik vind dat het best voor een keertje mag. Bovendien heb ik geen wedstrijden komende week. Maak je maar niet zoveel zorgen mama, daar krijg je rimpels van.” Ik liep naar de tafel en zette het bord neer en begon de toast te eten. Toen ik klaar was, bracht ik het bord naar het aanrecht en zette ik het in de vaatwasser nadat ik de broodkruimels in de prullenbak had gegooid. Tot nu toe was het een normale zondagochtend. Het enige wat anders was, was dat ik vandaag geen wedstrijd had. Of training. Ik had gewoon een dag vrij. De deurbel ging en ik hoorde hoe mijn moeder open deed. "Oh.. Porter.. Ik weet niet of.." hoorde ik haar zeggen. Ik verliet het aanrecht en binnen een paar seconden stond ik bij de deur en sloeg ik mijn armen om zijn nek. Hij gaf me een kus, met een grote grijns op zijn gezicht. "Ga je mee? Ik heb met Kathleen, Seth en de rest afgesproken in het park en ik dacht dat aangezien je een vrije dag had.." zei hij, met zijn lippen nog dichtbij de mijne. Zijn stem was niet meer dan een gefluister. Ik was even vergeten dat mijn moeder ook nog bij de deur stond, tot ze opeens opvallend schel kuchte. Ik liet Porter los en keek haar een beetje smekend aan. "Is het goed als ik naar het park ga?" Ze keek me schattend aan. "Eigenlijk dacht ik dat het misschien een goed idee zou zijn om naar de sportschool te gaan, aangezien je geen training of wedstrijd hebt vandaag. Je moet wel in vorm blijven.." ze scheen het idee van een dag die verspild zou worden aan het chillen in het park met vrienden niet zo'n fijn idee te vinden. "Ah, mam! Het is maar voor een dagje. En ik kan best een paar rondjes hardlopen vanavond. Ik blijf echt wel in conditie." Ik beet op mijn lip en voelde hoe Porter naar mijn hand reikte. Mijn moeder deed altijd zo moeilijk over dit soort dingen. Soms baalde ik ervan dat ik op hoog niveau turnde. Er waren heel veel voordelen en ik vond turnen geweldig, maar het zou fijn zijn geweest als mijn moeder niet nóg fanatieker dan ik was geweest. "Ach, vooruit dan." zei mijn moeder, duidelijk nog steeds niet blij met het idee. Ik greep mijn tas van het tafeltje naast de kapstok en liep naar buiten, voordat mijn moeder van gedachten kon veranderen. Hand in hand liep ik met Porter in de aangename zomer zon, richting het park. 

dinsdag 17 april 2012

Miro

Chris sliep nu al een tijdje, als het tenminste slapen was. Ik hoopte dat het slapen was. Ik durfde Chris niet in de steek te laten, maar ik voelde me erg nutteloos. Om me heen zag ik mensen van alles doen. Ik zag zelfs iemand de tassen afzoeken op zoek naar ... op zoek naar wat eigenlijk? Ik keek een tijdje hoe de man door de tassen zocht. Toen hij een paar tassen verder was, herkende ik iets wat hij in zijn hand hield. "Hé!" riep ik. Verschillende mensen keken om. Ik schraapte mijn keel en riep nog een keer. "Hé!" De man keek om, met een schuldig hoofd. "Achter de tas die je nu aan het doorzoeken bent," de man legde mijn rode jurkje met een onschuldige blik terug in de tas, "staat een kooi met een laken erover. Kun je die hier brengen?" De man keek even en zag al snel wat ik bedoelde. Met een glimlach bracht hij het naar mij. Toen hij me de kooi overhandigde was het net of hij een kleine buiging maakte, wat makkelijk verklaard kon worden door het feit dat ik op de grond zat. "Ik was aan het zoeken naar eten," zei hij. "Ik ben Dwight." Ik glimlachte terug en zette de kooi op het zand om zijn uitgestoken hand te beantwoorden. "Miro. Aangenaam je te ontmoeten," zei ik en bijna had ik zelf een buiging gemaakt. Ik vond Dwight meteen aardig. Hij was zo'n persoon die een goede sfeer met zich mee bracht, in elke situatie. "Al eten gevonden?" "Nee. Wel een hoop onzin. Niet te geloven wat mensen meenemen zeg." Hij grijnsde. "Wat zit er in de kooi?" Nu was het mijn beurt om te grijnzen. Als hij dacht onzin gezien te hebben in de tassen, zou hij dit zeker leuk vinden. Ik legde Chris' hoofd voorzichtig neer en ging staan. Met een hoop bravoure pakte ik het laken en met een ruk trok ik het weg. Jack - want die zat natuurlijk in de kooi - haalde een slaperige kop uit zijn veren. Afwachtend keek ik naar Dwight. Die was één en al oog voor mijn papegaai. Hij bekeek hem van alle kanten en leek zich af te vragen of hij zou bijten als hij zijn vinger door de tralies stak. "Wil je hem even vasthouden?" Ik glimlachte om Dwight's enthousiaste hoofd en maakte het deurtje van de kooi open. Jack was ondertussen wakker en bekeek Dwight nieuwsgierig. Hij kende iedereen waar ik regelmatig mee praatte, maar deze man had hij nog nooit gezien. Volgens mij vond hij hem ook wel aardig. Ik zette Jack op Dwight's schouder en hij begon achter zijn hoofd langs over zijn schouders te paraderen. Ik schoot in de lach toen Dwight zijn hoofd zover probeerde te draaien dat hij Jack kon zien, maar daarbij zijn evenwicht verloor. Hij plofte in het zand en plukte een geschrokken Jack uit zijn haar. Ik moest nog harder lachen om Jack's kop. "Zo zo. Ik zie dat jullie het wel naar je zin hebben hier," hoorde ik een donkere stem achter me zeggen. Geschrokken draaide ik me om en stond oog in oog met een nors-kijkende man. De man keek me met een doordringende blik aan en gaf me op de één of andere manier het gevoel dat ik iets verkeerds had gedaan. Snel pakte ik Jack terug en zette hem op mijn eigen schouder. De man draaide zich naar Dwight. "Zou jij niet de tassen doorzoeken voor eten?" De man wierp een dreigende blik op mij en trok Dwight overeind. "Kom op, maak je zelf eens nuttig." "Jij ook," zei hij, me geen blik waardig meer keurend. Hij gaf Dwight een grote duw terug naar de tassen.

zaterdag 14 april 2012

Dwight

De situatie begon iets rustiger te worden op het strand. De motor van het vliegtuig was inmiddels uitgevallen en de meeste brandjes waren gedoofd. De gewonden waren verzorgd en de meeste overlevenden liepen nu rond op zoek naar hun koffers, of hielpen met het verzorgen van een gewonde geliefden. Ook zaten een aantal nog steeds te huilen of keken gewoon gewoon in shock voor zich uit. Persoonlijk vond ik dat ook de meest aantrekkelijke optie, maar dat leek me geen goed idee. Ik moest sterk blijven voor degenen die hulp nodig hadden. Ikzelf had bij de crash geen dierbaren verloren, en ik was ook nagenoeg ongedeerd, dus ik moest er kunnen zijn voor de mensen die er minder gelukkig vanaf waren gekomen. Na een rondje over het strand om te zien of ik iemand kon helpen kwam ik weer terug bij het wrak, waar de meeste mensen nog stonden, zaten of lagen. "Steve! Hoeveel flessen water heb je tot nu toe?" galmde een diepe basstem. Ik keek naar de plek waar de stem vandaan kwam. "Ehm... 27." mompelde een slungelige jongeman met een bril waarvan één glas gebarsten was. "Mooi. Natalee heeft daar in de schaduw een kuil gegraven. Leg ze daar maar in." zei de basstem. De eigenaar was een man van een begin 30 met een donkerblonde kuif en en een fikse kin vol stoppels. Hij was niet erg lang, maar leek een beetje op alles en iedereen neer te kijken. Ik fronsde en liep naar hem toe. "Ehm... Mag ik vragen wat je met al dat water van plan bent?" De man keek me schattend aan, en grijnsde toen spottend. "Inventariseren natuurlijk. Was je bang dat ik het allemaal zelf zou opdrinken?" Ik haalde mijn schouders op. "Ik vroeg het me gewoon af." "Iemand moet het doen." zei de blonde man. "Als we het gewoon laten liggen zullen de hebberigste mensen alles opdrinken, en hebben niks. Bovendien zijn we dan binnen 8 uur door al het water heen, en ik weet niet hoe lang we hier te slijten hebben voor de hulpploegen komen, maar ik zit het liever uit zonder uit te drogen, wat jij?" Ik gunde de man een half knikje. Hij had wel een punt. De man hier zijn kin nog iets hoger op en keek me aan langs zijn brede, rechte neus. "Wat is je naam?" Ik aarzelde even. "Dwight." zei ik toen. "Dwight Merchant." De blonde man stak een grote, verweerde hand uit. "Craig Lawson." Ik nam de hand aan en kreeg een ferme handdruk. "Maak je maar geen zorgen, Dwight. Ik zorg ervoor dat het water eerlijk verdeeld wordt. Hetzelfde moet eigenlijk ook gedaan worden met het eten. Heb je iets te doen, Dwight?" Dat was een beetje een rare vraag. Ik zat op een onbewoond eiland na een vliegtuigcrash. Wat zou ik in hemelsnaam te doen kunnen hebben. Craig vatte mijn zwijgen op als ontkenning, dus vervolgde hij zakelijk. "Mooi. We kunnen best een extra paar sterke mannenhanden gebruiken. Als jij nou door de bagage scant op zoek naar eten? Ik heb Natalee de opdracht gegeven een manier te bedenken het eten op te slaan om het zo lang mogelijk houdbaar te houden. Ik verwacht een effectieve oplossing, het is een vindingrijke vrouw." Ik keek onwillekeurig naar mijn handen. Ze waren zacht en fijngevormd. Het zwaarste wat ze ooit te verduren hadden gehad was een papercut van een slechtgemaakt literatuur-examen. Sterke mannenhanden. Juist. "Hoe dan ook. Breng alles wat je vindt maar hierheen, dan zorg ik dat het goed terecht komt." Ik trok een wenkbrauw op. "Wil je dat ik de bagage van slachtoffers ga doorzoeken op zoek naar eten?" Craig knikte kort. "Dat is precies wat ik wil. Maak je niet druk, het zal er misschien niet zo goed uitzien, na een tijdje zullen ze je dankbaar zijn." Ik knikte langzaam. Het idee om voedsel uit de bagage van dode mensen te ontvreemden stond me nog steeds niet aan, maar Craig had waarschijnlijk wel gelijk. In dit soort situaties was een leider vaak nodig, en Craig leek die taak maar al te graag op zich te nemen. Nouja... Hij liever dan ik. Ik zuchtte eventjes en besloot hem toen maar gewoon te gehoorzamen. Ik liep op de eerste de beste koffer af en trok de ritssluiting open. Het eerste wat ik zag was een vuurrood, met kant aangezet damesslipje. Ik slikte even. Iedere vreemdeling zou met één blik kunnen zien dat dit niet mijn koffer was. Ik begon tussen de kleurrijke kledingstukken te zoeken  naar eten en hoopte vurig dat niemand me op zou merken.

woensdag 11 april 2012

Jayden

Ik liep met mijn hand tegen mijn oog gedrukt door het zand. Het bloed liep tussen mijn vingers door en kwam terecht op mijn T-shirt. De snee boven mijn wenkbrauw prikte en brandde en het bloed liep telkens in mijn ogen waardoor mijn gezichtsveld nogal wazig werd. Ik liep langs het vliegtuigwrak, tussen tientallen mensen die levenloos op de grond lagen door. Hoe verder ik kwam, hoe meer koffers er op het strand verschenen. Ik begon uit te kijken naar mijn koffer, voorzover dat mogelijk was met het bloed dat mijn gezichtsvermogen sterk verminderde. Het was lastig zoeken. Er lagen tientallen koffers en tassen met bagage op het strand en daartussen lagen brokstukken en lichamen, wat het geheel niet overzichtelijker maakte. Als ik maar iets had om tegen mijn wond te drukken, dan zou het allemaal al een stuk beter zijn. Uiteindelijk vond ik mijn koffer en wonder boven wonder een paar meter daarnaast mijn oude, versleten reistas. Ik ritste de tas open en pakte het eerste het beste T-shirt wat ik kon vinden en drukte het tegen mijn voorhoofd aan. Toen hees ik de tas over mijn schouder en begon de koffer door het zand te zeulen, richting de schaduw die het oerwoud bood. Dat ging niet gemakkelijk. Ten eerste bood het zand flink wat weerstand en ten tweede moest het ook nog allemaal met een hand. De zon brandde op mijn armen en op mijn hoofd en de schaduw van de bomen werd steeds aantrekkelijker. Ik lette al niet meer op de lichamen die ik passeerde en hield mijn blik strak vooruit. Er waren nog steeds mensen bezig om andere mensen te helpen, maar wat had het eigenlijk voor zin. Het was niet alsof mensen met grote wonden het lang zouden overleven op dit eiland. Of je zou ervan uit moeten gaan dat we snel zouden worden gered. Ik keek naar de lucht, op zoek naar een helikopter die een einde aan dit korte avontuur zou maken. Nee. Geen reddingsploegen. Ik snoof even terwijl ik mijn koffer over een hobbel in het zand trok. Toen werd mijn voet opeens vastgegrepen en kon ik niet meer verder. Ik keek naar beneden en zag hoe een bebloede en geschaafde hand me bij mijn enkel vasthield. Er zat niet veel kracht meer in de hand. Ik volgde de arm en zag een man van zo'n eind vijftig op de grond liggen. Het zand om hem heen was nogal rood gekleurd. Hij had waarschijnlijk nogal liggen woelen, waardoor het stuk metaal dat in zijn buik stak nog verder in zijn vlees was gedrongen. De man keek me wanhopig aan. Zijn mond ging een klein beetje open en zijn lippen vormden het woord 'help'. Er kwam geen geluid meer uit zijn keel. Ik aarzelde even, maar liet toen toch mijn koffer staan en boog me over de man heen. Ik wist dat ik hem niet kon helpen. Hij zou het niet overleven, wat ik ook voor hem zou doen. Er kwam een schor, gorgelend geluid uit zijn keel en ik glimlachte triest naar hem. "Sorry oude man. Ik kan niks meer voor u doen." zei ik en ik haalde zijn hand van mijn enkel en hield hem even in mijn eigen hand. Zijn gezichtsuitdrukking was er een van pijn, angst en wanhoop. Minder dan een minuut later verloren zijn ogen hun glans en zag hij niets meer. Ik legde mijn vinger in zijn hals en voelde geen hartslag meer. "Rust in vrede, oude man." zei ik, terwijl ik zijn oogleden naar beneden drukte en mijn koffer weer pakte om verder te lopen.

Isaac

Het eerste wat ik voelde, was dat iemand aan mijn arm sjorde. Ik opende mijn ogen en zag dat iemand me over het zand sleepte. Ik trok mijn arm terug en keek wie er zo vriendelijk was geweest mijn arm haast te ontwrichten. Het was Hendrike. Ik zuchtte en ging staan. Ik inspecteerde of ik niet gewond was, maar zo te zien viel de schade mee. Hendrike moest me een heel eind gesleept hebben, want mijn arm deed flink zeer. "Je mag me wel bedanken hoor" zei Hendrike. Ik keek haar aan om te zien of ze het meende, maar ik zag geen sporen van sarcasme. "Waarvoor dan wel, als ik vragen mag?" "Ik heb je van daar, " Hendrike wees naar een plek vlak bij het water een paar tientallen meters verderop "helemaal hierheen gesleept."  "Dankjewel" murmelde ik om van haar af te zijn en ik draaide me om om de situatie te overzien. Hendrike gaf me de kans niet en drong aan. "Anders was je vast nat geworden!" Ik gaf haar een kus zodat ze haar mond hield en voelde hoe warm ze was. Ik draaide me terug naar de chaos en hoopte dat ze de hint begreep. Na een paar seconden greep ze mijn arm weer en ik draaide me enigszins geïrriteerd om. Liet ze me dan nooit met rust? Ze probeerde echter niet nog meer dankbaarheid uit me te krijgen, het leek meer of ze bezig was flauw te vallen. Ik keek onderzoekend naar haar en zag dat zij wel gewond was. Ik vroeg me af hoe het haar ooit gelukt was mij helemaal hierheen te slepen. Ze was er duidelijk niet best aan toe. Uit plichtsbesef tilde ik haar op en bracht ik haar naar een rustig plekje onder een overhangende boom. Daar legde ik haar neer. Ik ging op zoek naar de wond, maar ik kon niks vinden. Ik zuchtte. Niet weer... Ik draaide me nu echt om en liep richting het vliegtuig. Hendrike moest het maar even uitzoeken. De eerste personen die ik tegenkwam zaten op de grond. Eén persoon in ieder geval wel. De andere had zijn hoofd in haar schoot liggen en zag eruit alsof hij sliep. Het viel me op dat de jongen en het meisje beide hetzelfde haar hadden. Ik knielde naast het meisje neer. Ze keek op en glimlachte droevig naar me. Ik wist niet zo goed wat ik moest zeggen, dus stak ik mijn hand uit en stelde ik mezelf voor. "Isaac" zei ik. "Miro" antwoordde ze. Ik keek nog eens naar de jongen op haar schoot. Hij had blauwe plekken over zijn hele gezicht en een snee die vanaf zijn linker wenkbrauw over zijn neus naar rechts liep. "Hij slaapt" zei Miro. Ik knikte en stond weer op. Ik wist eigenlijk niet wat ik moest doen. Ik slenterde wat rond het vliegtuig en keek of ik mijn eigen tas kon vinden. Uiteindelijk vond ik mijn tas en ik sleepte hem weg van het vliegtuig. Ik vroeg me af hoe het ooit zover gekomen was dat nou juist dit vliegtuig neer moest storten. Nou zat ik met Hendrike op een onbewoond eiland en kwam ik zeker nooit meer van haar af. Zelfs als ik het uitmaakte, zou ze de hele tijd aan me blijven plakken en zeuren dat ik het niet uit kon maken omdat dat tegen de regels was. Geweldig. Wie weet zouden ze ons nooit komen redden en dan zat ik voor altijd met haar opgescheept! Ik wou dat ik haar gedumpt had toen het nog kon.

maandag 9 april 2012

Alexis

De eerste paniek was gezakt, en eigenlijk voelde ik me nu bizar vredig. Hoe raar het ook was, zo omringd door angst en ellende, op een eiland vol met onbekende bedreigingen, ik voelde me veilig. Veiliger dan ik me in heel lang had gevoeld. Ik bedankte de vreemde jongeman die me getroost had en hees mezelf overeind. Ook mijn hoofdpijn was zo goed als over. Ik haalde het elastiekje van mijn pols en frommelde mijn lange haren in een slordige knot. Niet ver van me vandaan zat een roodharig meisje ineengedoken op het strand. Ik wierp een blik op haar sproeterige armen en zuchtte. Rood haar moest een ramp zijn op een zonovergoten eiland als dit. Zij was natuurlijk binnen no time zo rood als een kreeft. Ik graaide in mijn broekzak en haalde er een klein potje lippenbalsem uit. SPF 20 stond erop. Ik tikte het meisje op haar schouder en ze draaide zich schichtig om. Haar ogen waren betraand en haar wangen waren nat. Ze klemde haar vingers krampachtig om een hangertje om haar nek. Ik probeerde geruststellend te glimlachen en hield het potje tussen duim en wijsvinger. "Het is geen zonnebrand, dat had ik niet in mijn handbagage. Maar het beschermt je lippen tegen de zon, dus de rest van je huid vast ook wel." Het meisje, die overigens eerder een jonge vrouw te noemen was (ze leek minstens drie jaar ouder dan ik) zei niets, maar keek me verbaasd aan. Ik liet me door mijn knieën zakken en pakte haar vrije hand uit het zand. Ik wurmde haar vingers open en legde het potje in haar handpalm terwijl ik me afvroeg of ze wel Engels sprak. "Jij hebt het meer nodig dan ik." zei ik langzaam, in de hoop dat ze het begreep. Tot mijn opluchting knikte de jonge vrouw. "Dankjewel." zei ze een beetje schor. Ik glimlachte. Niet alleen sprak ze gewoon Engels, ze had ook een licht Australische tongval. Ze staarde even verdwaasd naar het potje in haar handpalm, maar draaide toen het dopje ervanaf. Ik wierp nog een laatste blik in haar richting en begon richting het vliegtuigwrak te lopen om te kijken of ik nog iemand kon helpen. Hier en daar hielp ik wat mensen overeind, maar de zwaargewonde mensen durfde ik nog niet te benaderen. Ik wist niets van geneeskunde, en ik probeerde me zoveel mogelijk af te sluiten voor het gekerm van pijnlijderende mensen en het geschreeuw van mensen in paniek. Die kon ik voorlopig nog niet echt helpen. De zon brandde op mijn kruin, en plotseling wist in het: Water. Het beste dat ik nu kon doen om mensen te helpen was op zoek gaan naar water. Waar we ook gestrand waren, het had in ieder geval een tropisch klimaat.  Het zou niet lang duren voor mensen uitdrogingsverschijnselen zouden vertonen. Even keek ik twijfelend naar alle tassen die over het strand verspreid lagen. In de meesten ervan zat waarschijnlijk wel een flesje water, maar als ik dat nu zou gaan doorzoeken zou het waarschijnlijk een verkeerde indruk wekken. Daarnaast had het vliegtuig vast tientallen waterflessen aan boord om voor belachelijk veel geld te verkopen aan de passagiers, maar ik durfde niet te dicht in de buurt van het wrak te komen. Delen ervan stonden nog steeds in de fik en iets zei me dat het ieder moment kon exploderen. Dan bleef de jungle nog over. Het zag er behoorlijk groen uit, wat er vast op wees dat er ergens water was. Een beekje of vennetje met fris zoet water. Ik trok de mouwen van mijn vest naar beneden en ritste het dicht. Het zat vast vol insecten in de jungle. En dat was vast niet het enige wat ik daar aan zou treffen. Maar dat was niet belangrijk. Water was belangrijk. En ik was hier nu toch, dan kon ik me net zo goed nuttig maken.

Amber

Ik zat wat beduusd in het zand voor me uit te staren. Ik herinnerde me niks meer van de ramp. Niks meer van de hele vlucht. Zelfs niets meer van het vliegveld. Het laatste wat ik wist was dat ik in slaap was gevallen met het gevoel dat ik de volgende dag eindelijk naar huis zou gaan. En nu zat ik hier. Op het strand van een tropisch  eiland, compleet met een jungle en een azuurblauwe oceaan. Met allemaal brokstukken van een vliegtuig om me heen en lichamen van mensen die her en der verspreid waren en waar vaak niet aan te zien waren of ze dood waren of nog leefden. Ik trok mijn knieën op en sloeg mijn handen eromheen, de pijn die dat in mijn rug veroorzaakte negerend. Ik sloot mijn ogen en drukte mijn gezicht tegen mijn knieën, hopend dat ik wakker zou worden uit een afschuwelijke nachtmerrie. Ik zou naar huis gaan. Eindelijk naar huis. Maar nu zat ik hier, vast. Op een eiland. Natuurlijk zouden ze ons snel komen redden. Dat wist ik ook wel. Vliegtuigen hadden van die dingen waardoor ze snel opgespoord konden worden als ze neerstortten, toch? Toch was er iets in me wat er niet helemaal zeker van was of er wel iemand zou komen. Of we niet gewoon vast zaten op een onbewoond eiland en niemand ons ooit zou vinden. Dat we zouden moeten leven van de vruchten van de bomen, van de kokosnoten, tot die op waren en we langzaam zouden verhongeren. Of dat we verscheurd zouden worden door de wilde dieren die ongetwijfeld in die jungle leefden. Die vrouw, Joslin heette ze, had gezegd dat ik moest blijven zitten waar ik zat nadat ze me.. Wat had ze eigenlijk met me gedaan? Had ze gezorgd dat ik weer bij bewustzijn was gekomen, of was het zelfs erger geweest dan dat? Had ze me moeten reanimeren? De gedachte daaraan maakte me bang. Nog banger dan ik al was. Mijn rechterhand greep naar het kettinkje om mijn hals en mijn vingers volgden de strakke lijnen van het kruisje dat eraan hing. "Laat het alstublieft weer goed komen. Alstublieft. Wilt U alstublieft bij me blijven, Heer. Wilt U zorgen dat we weer veilig thuis mogen komen.  Dat ze ons komen halen. Dat ik mam, pap, Ryan en Karen weer zal mogen zien, Heer." mompelde ik zachtjes met mijn ogen nog steeds gesloten. Er stroomden warme tranen over mijn wangen en ik wist niet goed wat ik moest doen. Ik moest hier blijven zitten. Maar wat zou er daarna gebeuren? Er stond helemaal niks meer vast. Ik had geen idee wat er ging gebeuren. Niemand had dat. Onze toekomst was ontzettend onzeker. En dat maakte me heel erg bang. Ik liet mijn knieën los en begroef mijn handen in het zand naast me en drukte mijn vingers naar elkaar toe terwijl mijn tranen in het zand vielen.

Esmeralda

Het was belangrijk om rustig te blijven. Terwijl ik om me heen keek, bleef ik rustig ademhalen. Het eerste wat ik deed, was opstaan en weg van het vliegtuig lopen. Volgens mij was ik geen seconde buiten bewustzijn geweest, dus ik had alles meegekregen en wist ook alles nog. Overal waar ik keek, zag ik huilende, schreeuwende en gillende mensen. Hoe graag zou ik niet gewoon mee-gillen. De verantwoordelijkheden aan anderen overlaten en gewoon wegrennen van dit alles. Wat ik om me heen zag, belette me dit echter. Deze mensen hadden duidelijk hulp nodig en zo te zien was iedereen te druk bezig met de schok verwerken om zich volledig te kunnen bekommeren om anderen. Een aantal mensen waren al wel druk aan het helpen, maar een beetje help is nooit kwijt, dacht ik. Ik ging op een omgevallen boomstronk zitten aan de rand van het bos en besloot wat te doen. Ik had geen vrienden of kennissen op dit vliegtuig en ook niet echt mensen in de buitenwereld die me zouden missen. Zelf mankeerde ik ook niks. Ik zou me dus volledig op anderen kunnen richten, als ik wist wat ik moest doen. Ik had wel eens beelden van een vliegtuig-crash gezien op TV, maar in het echt was het toch een stuk ingewikkelder. Ik keek nog eens om me heen en vroeg me af wie ik zou kunnen helpen. Plotseling zag ik wat bewegen in mijn ooghoeken. Een stuk van de vleugel van het vliegtuig, dat met zijn neus in de grond terecht was gekomen, kraakte en leunde dreigend naar voren. Er recht onder lag een man. Ik sprong op en rende naar de man. "Help", probeerde ik te schreeuwen, maar mijn keel was schor en er kwam alleen een droog gekraak uit. Ik was bijna bij het vliegtuig, toen de vleugel echt afbrak. Ik gilde en viel voorover in het zand, gestruikeld over een paar bewegingsloze benen. Ik zag hoe de punt van de vleugel eerst naar beneden kwam en met grote snelheid op de man afvloog. Ik had de man niet meer kunnen redden, zelfs al was ik niet gestruikeld. Ik kneep mijn ogen dicht en wachtte op de klap. Na een paar seconden had ik nog niets gehoord en voorzichtig deed ik mijn ogen weer open, om vervolgens te zien hoe de punt van de vleugel precies op het hoofd van de man terechtkwam. Onderdelen van de man's hoofd vlogen alle kanten op en een stuk oog belandde precies op mijn hand. Ik gilde en sprong op, als een wilde in de rondte springend om dat vieze stuk oog kwijt te raken. Gruwend begroef ik mijn hand in het zand. Zo zat ik een tijdje. Opeens herinnerde ik me dat het vieze stuk oog ook een eigenaar had en ik draaide me naar de man toe. Langzaam liep ik naar de man toe, bang voor wat ik aan zou treffen. Zijn hoofd was bijna compleet verspreid in een straal van vijf meter, maar voor de rest zat alles er nog aan. Het viel me op dat overal stukjes baard lagen en toen ik de man eens beter bekeek, zag ik dat hij erg veel lichaamsbeharing had. Vaag herinnerde ik me een dikke man met baard, snor en bril. Dat zal deze man geweest zijn. De losse stukjes baard zagen er grappig uit en ik giechelde. Ik sloeg meteen mijn hand voor mijn mond en fluisterde: "Sorry Meneer". Ik gaf de onthoofde man een schouderklopje en liep gauw weg, hopend dat niemand me had gezien. Ik was nog geen drie stappen ver, toen een glinsterend voorwerp mijn aandacht trok. Een gouden bedeltje glinsterde in het zand. Ik knielde en pakte het voorzichtig op. Het was een ballerina. Ik glimlachte, want het herinnerde me vaag aan mijn dochtertje. Ik vond het bijbehorende kettinkje een halve meter verder en ik deed het om. Als de eigenares ook hier was, zou ze het vast wel zeggen. Zo niet, dan kon het haar waarschijnlijk ook niet meer schelen.

Lauraine

Het eerste wat ik zag toen ik bijkwam was een gezicht. Het gezicht van een jonge vrouw. Een best wel mooie jonge vrouw zelfs. En het kwam steeds dichterbij. De ogen van het gezicht waren een beetje krampachtig gesloten en haar lippen waren licht getuit. Als ik niet beter zou weten zou ik denken dat ze me ging kussen. Maar wacht. Ik wist niet beter, toch? Ik had namelijk geen idee wie deze vreemde dame was en haar lippen kwamen wel gevaarlijk dicht bij de mijne. Ik wilde iets zeggen, of haar wegduwen, maar mijn ledematen voelden slap en zwaar, en uit mijn keel kwam alleen een soort gorgelend geluid. Het gorgelende geluid was echter genoeg om de jonge te attenderen, en haar ogen vlogen open. "Oh, Godzijdank." mompelde ze toen ze mijn open ogen zag, en haar gezicht verwijderde zich weer verder van het mijne. Voorzichtig duwde ik mezelf overeind, zodat ik zat. De jonge vrouw zat op haar knieën en keek naar de lucht. Haar donkere haren zaten in een staart-achtig iets waaruit een heleboel plukjes loshingen en haar gezicht was besmeurd met allemaal substanties die ik niet thuis kon brengen. Ik wilde niet eens weten hoe ik er zelf uitzag. "Wat is er gebeurd?" vroeg ik toen ik een beetje op adem was gekomen. De jonge vrouw keek rusteloos om zich heen. "Het vliegtuig waar je inzat is neergestort." zei ze zakelijk. Ik snakte naar adem. Zat ik in een vliegtuig? Waarom ookalweer? "Ik moet weer verder." zei de jonge vrouw. "Wat is je naam?" Ik dacht even na. Mijn hoofd voelde loodzwaar en alle gegevens die erin zaten leken door elkaar te lopen. "Lauraine..."  mompelde ik. "Joslin Spencer." zei de jonge vrouw, en ze wiebelde even aan mijn hand voordat ze weer verdween. Ik staarde glazig voor me uit en probeerde een patroon te vinden in de chaos in mijn hoofd. Mijn naam was Lauraine. Lauraine Atkins. Ik was 25 jaar en ik was neergestort met een vliegtuig, maar ik leefde nog. Maar wat deed ik in een vliegtuig? Plotseling drong de reden tot me door. "Lynny!" riep ik hardop. Een donkerharige man keek me met opgetrokken wenkbrauwen aan maar ik negeerde ik. Ik tastte mijn zakken af op zoek naar mijn telefoon, maar besefte me al snel dat ik natuurlijk geen bereik zou hebben hier. "Nee..." kreunde ik zachtjes. Dit was een ramp. Ik moest hier weg zien te komen, en snel. Lynette verwachtte me. Ik kon haar niet teleurstellen, niet weer. Ik moest naar haar toe en snel. Zonder te weten waar ik heen ging begon in te rennen, weg van het vliegtuigwrak achter me. Ik rende richting de zilte lucht van fris zeewater en een uitweg, maar de moed zonk me in de schoenen toen ik het koude water aan mijn voeten voelde. Ze zou denken dat ik niet kwam. Ze zou denken dat ik haar brief genegeerd had. Ik voelde tranen prikken in mijn ogen, en mijn knieën bezweken. Het water spoelde ritmisch langs mijn benen en voor me strekte een diepblauwe zee zich uit. Achter me klonk gegil en gehuil, maar het ging allemaal langs me heen. Lynette zou denken dat ik haar liet zitten. Dat ik haar in de steek liet. Dit zou ik nooit meer goed kunnen maken. Koortsachtig dacht ik na. de crew van het vliegtuig had vast contact gehad met een centrale vlak voordat we neerstortten. Er waren ongetwijfeld mensen op de hoogte gebracht van het ongeluk. Waarschijnlijk waren de hulptroepen al onderweg, maar ze zouden te laat komen. Zelfs al zouden we van dit eiland gered worden, ik zou te laat komen bij Lynette, en ze zou me de kans niet geven het uit te leggen. Die kans had ik al eens verspild. De tranen vielen uit mijn ogen en mengden zich met het zoute water van de zee. Het was te laat. Nu was het echt voorbij.

Joslin

Ik veegde het bezwete haar dat aan mijn huid plakte uit mijn gezicht terwijl ik nogal verslagen van de man met het bloedende been wegliep. De kans dat hij het zou redden was nihil. Zelfs als zijn wond zou genezen, zou de kans dat er infecties zouden optreden in deze omstandigheden zo groot zijn dat ik waarschijnlijk niks meer voor hem zou kunnen doen. Ik slikte om de brok in mijn keel terug te dringen toen ik opnieuw om me heen keek. Overal lagen mensen op de grond, in plassen bloed en met ledematen in een vreemde hoek. Ik bedacht me hoeveel mensen het al niet overleefd moesten hebben en vroeg me voor de zoveelste keer af waarom ik medicijnen was gaan studeren. Ik kon best tegen bloed en open wonden en vond de operatiekamer zelfs zeer fascinerend, maar dood en verdriet. Nee. Daar kon ik zeer moeilijk mee omgaan. Ik begon dichter naar het vliegtuigwrak te lopen. Drie mannen tilden een groot deel van het vliegtuig op, waar iemand onder bekneld lag. Het was een vrouw van middelbare leeftijd en haar beide benen waren verpulverd. Ik liep naar de mannen toe. "Ik ben arts." zei ik alleen maar en ik liet me op mijn knieën naast de vrouw vallen. Ik legde mijn wijs- en middelvinger in haar nek, opzoek naar een hartslag die ik niet kon vinden. Ik schudde even mijn hoofd en stond weer op. Hoe had dit ooit kunnen gebeuren? Ik had altijd al een hekel gehad aan vliegen, maar ik had nooit gedacht dat er daadwerkelijk iets zou gaan gebeuren op een vlucht. Ik zag aan mijn linkerkant dat iemand een jong meisje aan het reanimeren was. De man zag eruit alsof hij niet erg veel verstand van zaken had. Hij drukte onregelmatig op haar borst en ook nog eens veel te hard. Ik strompelde naar hem toe en duwde hem zachtaardig aan de kant. "Ik ben arts." zei ik opnieuw, zoals ik al verschillende keren had gezegd vandaag. Ik begon te tellen, terwijl ik haar borstkas kleine stukjes indrukte. Dertig keer. Daarna beademde ik haar twee keer en begon ik weer met het indrukken van haar borstkas. "Kom op. Kom op." siste ik met mijn kiezen op elkaar gedrukt. Ze moest het halen. Er waren vandaag al zoveel mensen gestorven. Ze had geen duidelijke open wonden en de kans op overleving was dus ontzettend aanwezig. Als ze nou maar begon met ademen. Ik beademde haar weer en begon aan de derde keer reanimeren. Ik beet op mijn lip. De spieren in mijn armen begonnen te verzuren en ik voelde hoe er zoute druppels in mijn mond verdwenen. Ze moest het halen. Ze moest het gewoon halen. Ik begon nu met mijn vuist op haar borst te slaan. "Kom op!" zei ik gefrustreerd. Opeens haalde het meisje met een gierende teug adem. Ik liet me zakken op het zand en haalde diep adem. De tranen stroomden nog steeds over mijn wangen. Ze leefde nog. Ik had tenminste een leven gered vandaag. "Wat is je naam?" zei ik hijgend, toen het meisje een beetje een regelmatige ademhaling terug had gekregen. "Amber. Amber Simmons." zei ze met een rauwe stem. "Ik ben Joslin Spencer." zei ik. Ik was compleet kapot, maar ik wist dat ik door moest. Dat ik moest zien of er meer mensen waren die ik nog kon helpen. "Blijf hier liggen. Ik kom zo terug." zei ik tegen het meisje dat Amber heette, voordat ik weer weg liep.