vrijdag 10 augustus 2012

Joslin

De lucht was zalmroze en de zon stond op het punt om onder te gaan. Over niet al te lange tijd zou het donker worden. Craig had een paar mensen opgedragen om kussens en dekens uit het vliegtuigwrak te slepen. Ik was blij dat hij mij niet had opgemerkt toen hij dat klusje uitdeelde. Ik liep over het strand, langs de mensen die in groepjes op het zand zaten, als ze niet aan het werk waren. Sommigen staarden wazig voor zich uit en anderen waren juist met elkaar in gesprek. Iedereen verwerkt een schok anders, en dat was in situaties als deze duidelijk te zien. Samen met een paar anderen had ik zo goed mogelijk geprobeerd de gewonden te verzorgen, maar er waren nog altijd mensen die er niet goed aan toe waren. Ik kon niet erg veel doen met de simpele EHBO kist die we uit het vliegtuig hadden weten te halen. Oppervlakkige wonden waren te behandelen, maar hoe dieper de wond, hoe meer kans er was op infectie. We konden alleen maar hopen dat we snel gered zouden worden. Er hadden zich ongeveer dertig mensen verzameld op het strand. Het vuurtje dat Craig had gemaakt was dicht bij de bomen. Op mijn toch over het strand zag ik onder andere het roodharige meisje dat ik eerder die dag had gereanimeerd. Ze zat helemaal alleen op het zand en keek naar de oceaan, waar de zon nu langzaam in verdween. Ik liep naar haar toe en ging naast haar zitten. "Hallo.. Amber? Toch?" zei ik. Ze keek een beetje geschrokken op, maar haar mondhoeken kropen daarna een stukje omhoog. "Hi, Joslin." zei ze. Ik wist even niet zo goed wat ik moest zeggen, dus keek ik ook maar naar de zonsondergang. "Bedankt voor het redden van mijn leven." zei Amber na een paar stille seconden. Ik knikte even naar haar met een glimlach. 'Graag gedaan' zou zo'n raar antwoord zijn. "Dus je bent arts?" vroeg ze. "In opleiding, nog steeds." Dat hoop ik tenminste, voegde ik er in stilte aan toe. "Woonde je in Australië?" vroeg ik haar. Ze had een licht Australische tongval, maar toch klonk het alsof ze niet haar hele leven lang in Australië had gewoond. "Ik heb er een paar jaar gewoond. Maar ik kom oorspronkelijk uit Canada. Winnipeg." Zo praatten we wat verder. Na een tijdje stond ik op om verder te lopen. Het begon nu echt te schemeren. Er waren wat slaapzakken en dekens verzameld, maar het zag er niet uit alsof dat genoeg voor iedereen zou zijn. Ik liep de andere kant nog een stukje op. Het eiland was best mooi, was me opgevallen toen het nog licht was. Niet dat het veel uitmaakte. We zouden hier waarschijnlijk over een paar dagen weer vandaan zijn, als de reddingsteams kwamen. Misschien morgen al. Toen ik nog een beetje verder was gelopen, zag ik zag de contouren van iemand die tegen een palmboom zat. Ik liep naar het figuur toe. In het weinige licht herkende ik nog net dat het de jongen was die ik had gevraagd me te helpen bij de man met de diepe beenwond. Ik had hem daarna niet meer gezien. Ik legde mijn hand op zijn schouder en zijn hoofds schoot omhoog. Het was inmiddels te donker om zijn ogen te zien. "Hi. Mijn naam is Joslin. We hebben elkaar eerder vandaag zo'n beetje ontmoet. Bij de man met de beenwond." "Oh.. Ja.. Hij is dood." zij de jongen. Zijn stem trilde een beetje. Het duurde even voor ik doorhad wat hij bedoelde. "Oh.." zei ik. Alweer een persoon die we bij het lijstje konden voegen van mensen die waren gestorven en waarvan we niet eens de naam wisten. "Kom je mee? Er is een soort van groep gevormd en er is een vuur en er zijn slaapzakken verzameld. Het is hier vast koud 's nachts. In je eentje." zei ik. Ik zag nog net hoe de jongen knikte voordat hij opstond. "Hoe heet je?" zei ik, toen we naar de groep begonnen te lopen. "Van." zei hij.

Geïrriteerd drukte ik mijn handen tegen mijn oren. Een diepe zucht ontsnapte uit mijn mond en ik probeerde de woorden in mijn hoofd te prenten zodat ze duidelijke zinnen konden vormen. Helaas faalde de poging volkomen. Waarom konden mensen nooit stil zijn in een bibliotheek? Ook al drukte ik mijn handen hard tegen mijn oren, het geluid kwam er nog duidelijk doorheen. Voor de zoveelste keer wierp ik een blik naar de hoek van de grote tafel waar ik aan zat. De blik hoefde niet te doden, verlammen zou ook al goed genoeg zijn. Dan zou het geluid tenminste stoppen. Het hoge gegiechel van het meisje dat een bos vol honingblonde krullen had en het plagerige commentaar van de jongen waarbij ze op schoot zat en haar aan het kietelen was. Ik keek nog eens wanhopig door wat de stilte ruimte van de bibliotheek zou moeten zijn. Alle andere tafels waren bezet. Er was geen andere plaats meer vrij. Ik haalde mijn bril van mijn gezicht terwijl ik met mijn andere hand in mijn ogen wreef. Waarom? Waarom moest er nou net vandaag een luidruchtig stel in de bibliotheek zitten waar ik moest leren voor mijn tentamens? Mijn eerste tentamens. De tentamens die ik per se goed moest maken. Het eerste moment in mijn studie waarbij ik kon laten zien wat ik kon. Ik kneep mijn ogen weer dicht en toen ik ze weer open deed probeerde ik me weer te concentreren op mijn anatomie boek. Na een tijdje begon het stiller te worden. Ik vroeg me af of het stel vertrokken was, maar keek niet op. Ik had eindelijk mijn concentratie gevonden en nu zou ik die ook niet meer los laten. Het tentamen was al over drie dagen en ik had nog veel te leren. "Is het goed als ik hier kom zitten?" Ik keek geïrriteerd op van mijn boek. Mijn stemming werd er niet beter op toen ik in de blauwe ogen keek van het meisje met de honingblonde krullen. Ik kon nu zien dat ze sproetjes rond haar neus had. Voordat ik echter kon reageren op haar vraag, schoof ze de stoel naast me al naar achteren en ging ze zitten. Ik richtte me weer demonstratief op mijn boek. Ik zou leren. Nu. "Het spijt me als je werd afgeleid door Reece en mij." zei ze. Ik wist niet zo goed hoe ik hierop moest reageren en daarom knikte ik maar even kort, met mijn ogen nog steeds naar mijn boek. Er volgde een klap en ik zag vanuit mijn ooghoeken dat het meisje een dik boek op tafel had gegooid. "Ik heb hem naar huis gestuurd omdat ik moest leren. Ik haat tentamens." zei ze met een zucht. Ik was ervan overtuigd dat het meisje nu nog steeds geen enkele intentie had om te gaan leren, maar ik hield mijn mond. Misschien zou ze weggaan als ik lang genoeg stil was. Misschien zou ze begrijpen dat er mensen waren in deze bibliotheek die wel graag goede cijfers wilden halen op hun tentamens. Wonder boven wonder bleef het stil. Ik las twee nieuwe bladzijdes van het hoofdstuk en was al bijna vergeten dat er iemand naast me zat, tot ze weer begon te praten. "Ik doe Archeologie. Ik zit nu in mijn tweede jaar. Zo te zien doe jij geneeskunde, of niet?" Ik sloot mijn ogen even en draaide mijn hoofd toen naar haar toe. "Ja." zei ik. Ze glimlachte. "Geneeskunde aan Harvard. Jeetje. Je bent vast een erg goede student." Een warm gevoel trok door mijn gezicht en ik voelde hoe mijn wangen rood werden. "Nou, archeologie aan Harvard is anders ook niet niks." zei ik zachtjes. Het meisje lachte. Het was een vrolijke, oprechte lach. "Nou, als jij het zegt. Mijn naam is Melanie trouwens. Melanie Blackbird." Ze stak haar hand naar me uit. Ik pakte de hand een beetje aarzelend aan. "Ik ben Joslin Spencer." Mijn stem wist niet zo goed hoe hij zich moest gedragen in deze situatie en ik klonk daarom nogal schor. "Leuk je te leren kennen, Joslin Spencer." Melanie wist van geen ophouden. Ze praatte maar door. We hadden het over de universiteit en over bijbaantjes. Over hobbies en vriendjes, vooral Reece, die overduidelijk haar vriendje was. Ze was het grootste gedeelte van de tijd aan het woord, maar soms hield ze haar lippen stil om mij iets te laten zeggen. Na een kwartier was ik ervan overtuigd dat ik Melanie Blackbird van binnen tot buiten kende. Dat ze me haar hele levensverhaal had verteld. En het rare was dat ik het niet zo erg vond. Melanie zorgde ervoor dat ik mijn boek even vergat en ik vergat ook hoe irritant ik haar in eerste instantie had gevonden. Dat was een effect dat ze had. Ze zorgde ervoor dat je alles wat je dwars zat vergat en alleen maar de goede, blije dingen zag. Zo begon mijn vriendschap met Melanie Blackbird.