zondag 13 mei 2012

Lauraine

Lynette zat voor mijn spiegel en bekeek haar gezicht. Ze pakte haar lange haren en trok ze naar achteren. Kritisch bestudeerde ze haar spiegelbeeld. "Ik denk erover mijn haar af te knippen." zei ze ineens. Ik vloog overeind en zag mijn eigen spiegelbeeld achter dat van mijn zus opduiken. "Waarom?" vroeg ik, terwijl ik de twee identieke gezichten in de spiegel vergeleek. Lynette haalde haar schouders op. "Dan halen mensen ons ten minste niet meer door elkaar." Ik haalde mijn schouders op en liet me weer achterover vallen op het bed. "Dat doen ze toch al niet." mompelde ik. "Niet de mensen die ons kennen ten minste." Lynette grinnikte. "Dat is waar. Dat komt omdat ik zoveel verstandiger ben." Ik greep het kussen naast mijn hoofd en gooide het door de kamer. Een doffe klap gevolgd door een geschrokken kreet vertelde me dat ik raak had gegooid. "Nee, dat komt omdat jij zulke truttige kleren draagt." zei ik glimlachend. Lynette's lichaam doemde voor me op en ze trok aan de kraag van haar smetteloos witte bloesje. "Er is niets mis met mijn kleren, Laurie. Er zit ten minste vorm in, wat niet te zeggen valt van die vodden waar jij in rondloopt." Ik keek naar mijn gebatikte harembroek en lachte. "Ze zitten wel lekker." zei ik toen. Lynette giechelde en prikte met een vinger in mijn zij. "Schuif eens op, hippie." Ik schuifelde een stukje opzij zodat Lynette naast me op mijn bed kon komen liggen. Even keken we zwijgend naar het plafond. "We doen het samen, goed?" vroeg ik na een tijdje. "Jij kort haar, ik dreadlocks." Lynette draaide haar hoofd opzij. "Dreadlocks?" Ze pakte een pluk van mijn bruine haren en liet het door haar vingers zijn. Ik verwachtte een bijdehante opmerking, maar ze grijnsde alleen maar. "Oké." zei ze toen, en ik voelde haar vingers zich verstrengelen met de mijnen. "Zeg Laurie?" zei ze zachtjes. "Hmm?" "Hoe heet hij?" Ik zweeg eventjes. "Wie?" Lynette giechelde. "Die jongen aan wie je denkt." Ik zuchtte. "Ik heb je niet verteld dat ik een jongen heb ontmoet..." "Dat hoeft ook niet." zei Lynette, en ik kon aan haar stem horen dat ze die triomfantelijke grijns op haar gezicht had waar ik zo'n hekel aan had. "Hij heet Tyler." zei ik na een tijdje. "Tyler..." Lynette liet de lettergrepen over haar tong rollen, alsof ze ze proefde. "En verder?" "Hij doet Graphic Design. Tweedejaars." Lynette knikte. "Cool. Is ie knap?" "Oké." zei ik zo neutraal mogelijk. "Donker haar. Stoppelbaardje. Bruine ogen..." "Puppy-ogen?" vroeg Lynette. "Neuh... Gewoon bruin. En hij heeft een tattoo." "Echt?" lachte Lynette. "Een hartje op zijn schouder met 'I Love Mom'?" ik grinnikte schamper. "Nee. Een zwaluw aan de binnenkant van zijn pols." Het bleef een tijdje stil, tot ik Lynette's hoofd hoorde draaien. Uit haar ooghoeken zag ik haar naar me kijken. Ze had De Grijns op. "Wat?" vroeg ik quasi-geïrriteerd. Lynette zei niks. Ik duwde me overeind en keek op haar neer. "Lynette..." "Je bent verliefd, Laurie." Ik voelde mijn wangen rood worden en wendde mijn blik snel af. "Hij is heel intelligent enzo..." mompelde ik. Het kwam er haast verontschuldigend uit. "En hij speelt gitaar." "Het zal ook eens niet!" lachte Lynette. "Wanneer ontmoet ik hem?" Ik haalde mijn schouders op. Lynette keek me onderzoekend aan. "Is het wederzijds?" Ik keek aarzelend in haar blauwgroene ogen. Ik kon nooit liegen tegen Lynette, of dingen verzwijgen. Ze had me altijd door. "Misschien. Ik weet niet. Ik denk het?" Lynette maakte een hoog geluid wat midden hield tussen een gil en een giechel en ze trok me naar zich toe. Ze zette haar knokkels op mijn kruin en wreef over ermee over mijn hoofdhuid heen. "Hij vindt je dreadlocks vast vet dope." Lynette's slechte imitatie van de stoners waar mijn school vol mee zat was zo hilarisch dat ik mijn geïrriteerde act maar liet varen. Ik gaf toe aan de slappe lach die Lynette en ik altijd samen hadden en even later rolden we samen over het hoogpolige knalrode tapijt van mijn kamer. "Je vindt hem vast aardig." zei ik toen ik wat was bijgekomen. "Ja, vast." zei Lynette, nog nahikkend van het lachen. "Als hij maar lief voor je is." "Dat is ie." zei ik, terwijl ik mijn gezicht weer voelde gloeien. Lynette glimlachte. "Ik ben blij voor je, Laurie."

zondag 6 mei 2012

Van

Ik was weggelopen van de man met het bloedende been toen hij was gestopt met ademen. De zon scheen op mijn hoofd en het was vast boven de dertig graden, maar ik had het ijskoud. Ik rilde en sleepte mijn voeten door het zand. Ik had geen flauw idee waar ik heen ging. Er stak een grote brok in mijn keel en ik kon nauwelijks slikken. Er was net iemand doodgegaan onder mijn handen. Iemand die ik niet eens kende. Zijn familie en vrienden wisten niet eens dat hij dood was. Misschien stonden ze hem wel allemaal op te wachten in Vancouver. Met grote spandoeken en borden, omdat hij een paar jaar in Australië had gewoond en nu eindelijk terug zou komen. Ze zouden staan te wachten op een vliegtuig wat nooit aan zou komen. Dat was neergestort, ergens in de Grote Oceaan. En zelfs als we gered zouden worden, zouden de spandoeken nog niet gebruikt kunnen worden. Hij leefde namelijk niet meer. Maar daar wist nog niemand iets vanaf. Niemand wist dat hij nooit meer aan zou komen. Dat ze hem nooit meer in hun armen zouden kunnen sluiten. Dat ze hem voor altijd kwijt waren. Ik probeerde te slikken, maar dat ging nogal moeilijk. Niemand wist wat er gebeurd was. Ik hield opeens op met het verplaatsen van mijn voeten in het zand. Ik kreeg het nog een stuk kouder dan dat ik het al had. Niemand wist wat er was gebeurd. Niemand. Ze wisten niet dat ik niet aan zou komen in Vancouver. Tessa. Ik moest Tessa bellen. Ik kon er niets aan doen.. Ze zouden denken dat.. Ik kon niet.. Mijn hand ging vergeefs door mijn broekzak. Mijn mobiel was daar niet. Het was vast uit mijn zak gevallen. Ik liep terug naar waar ik bij was gekomen. In een waas zag ik het lichaam van de man met het bloedende been, maar ik besteedde er geen aandacht meer aan. Ik liet me op mijn knieën vallen en ging paniekerig met mijn handen, die besmeurd waren met het bloed van de man, door het zand. Rosie. Ik kon haar niet in de steek laten. Ik moest naar Vancouver. Tessa zou denken dat ik er tussenuit was geknepen. Dat ik gewoon niet zou komen. Mijn handen schoven door het warme zand, dat leek te branden aan mijn handen die ijskoud aanvoelden. Maar alles wat ik voelde was zand. Ik haalde een hand door mijn haar dat nat was van het zweet, zodat er wat zand in mijn ogen terecht kwam. Ik negeerde de pijn van de korrels in mijn ogen en begon verder te zoeken. Het moest hier ergens liggen. Ik stopte even met ademen toen mijn vingers zich na wat een eeuwigheid leek te duren, eindelijk klemden om het gladde oppervlak van mijn mobiel. Ik ging met mijn vingers over het toestel, om het zand er een beetje vanaf te krijgen. De knopjes werkten nog, ook al zat er zand tussen. Ik toetste zonder verder na te denken Tessa's nummer in en  bracht het mobieltje naar mijn oor. Ik wachtte op het geluid wat erop zou duiden dat er gebeld werd. Dat de telefoon overging. Maar in plaats daarvan hoorde ik een schelle piep en daarna niets meer. Ik keek naar het schermpje en keek naar het meisje met de felblauwe ogen en het dunne, blonde haar dat ik als achtergrond gebruikte. Ik had geen bereik. Niks. Tessa zou nooit weten dat ik hier zat. Dat ik was neergestort. Rosie zou het ook niet weten. Ik typte vergeefs het nummer nog een keer in, maar ik hoorde dezelfde piep en keek weer naar Rosie's gezicht. Ik staarde met een holle blik naar het schermpje. Rosie. Zou ik haar ooit weer zien? Wat had ik gedaan. Wat had ik in hemelsnaam gedaan. Ik kwam met moeite overeind en begon weer te lopen. Ik hoorde vaag stemmen, vanaf een paar meter voor me. Ik week af en liet me vallen bij een grote palmboom. Ik hield mijn mobiel in mijn beide handen en keek met een strakke blik naar het scherm. Rosie.

Ik stak de sleutel in het slot en opende de deur met een wijd gebaar en maakte een koninklijke buiging. “Gaat u toch naar binnen, prinses.” Zei ik met een serieus gezicht. Rosie keek me stralend aan en giechelde even. “Dankuwel, meneer de bediende.” Zei ze met haar hoge stemmetje. Ze huppelde de deur door, de lichte parketvloer op en ritste haar zomerjas open. Ik deed de deur dicht en zette mijn skateboard tegen de muur. Toen pakte ik de jas van haar schouders en hing hem op de kapstok. “Zo dan. Wat gaan we doen?” zei ik, toen ik mijn vest ook op de kapstok had opgehangen. “TV kijken?” stelde Rosie voor. Ik keek haar quasi-teleurgesteld aan. “Mam en pap zijn niet thuis. We zouden alles kunnen doen wat we wilden. Álles. En jij zegt: TV kijken?” zei ik met mijn wenkbrauwen een stukje opgetrokken. Rosie’s felblauwe ogen glinsterden ontdeugend, terwijl ze nadacht over een andere optie. Haar wenkbrauwen waren samengetrokken, terwijl ze de verschillende opties in haar hoofd naging en ze een voor een afstreepte. “Voetballen.” Zei ze na een tijdje. “Binnen.” Voegde ze er nog aan toe. Ik grijnsde. “Zoals u wenst, prinses.” Zei ik. Ongeveer een half uur later rolde de roze voetbal met een enorme snelheid door de woonkamer. Rosie rende er schaterend achteraan. Ik stond met een grijns voor het stuk muur wat we hadden gemarkeerd als goal. “En ze rent op het doel af, maakt een schijnbeweging, waardoor de enorme, snelle verdediger niet eens in de buurt van de bal komt. Ze rent nog verder. Zal Rosie Mitchell scoren? Zal ze het score bord op 15-2 gaan laten staan?” Ik ging in een actieve houding voor de muur staan, om de bal tegen te kunnen houden. “Ze haalt uit…” Rosie schopte tegen de bal, waardoor die een klein stukje van de grond kwam. “En ze… SCOOOORT!” riep ik, terwijl ik de bal op een haar na miste en hij enthousiast tegen de muur stuiterde. "15-2." zei ze triomfantelijk. Meteen daarna kwam er een knorrend geluid uit haar buik. Ze keek er een paar tellen naar en toen naar mij. "Volgens mij is het tijd om te gaan koken." stelde ik vast. Ik gooide de bal in een kast en liep naar het grote kookeiland, aan de andere kant van de grote woonkeuken. Mijn moeder had ervoor gekozen om een benedenverdieping te creëren zonder muren. Alleen de toiletten waren goed afgesloten, de rest was open. "Wat ga je koken dan?" zei Rosie, nadat ze op het aanrecht was geklommen en me met haar armen over elkaar bijdehand aankeek. "Macaroni ovenschotel." zei ik, terwijl ik de keukenkastjes opentrok en de ingrediënten naast haar neerzette. "Kun jij eigenlijk wel koken?" Rosie keek twijfelachtig naar de kleine gehaktballetjes van een paar dagen geleden die ik had gepakt om het rookvlees te vervangen. "Natuurlijk kan ik koken. Iedereen kan koken." zei ik, terwijl ik het roze geblokte schort van de haak viste en het omknoopte. Na een paar minuten goot ik de macaroni af. "Heeft het niet een beetje te lang gekookt?" vroeg Rosie. Ze had net een stukje macaroni in haar mond gestopt. "Neuh. Dat valt best wel mee." Ik begon de macaroni in de schaal te verdelen en goot uiteindelijk de mix van melk, nootmuskaat, zout en peper over de pasta heen. Daarna zette ik de schaal in de oven en begon ik met de afwas. Er stond nog aardig wat van gister en vanochtend. Ondertussen floot ik melodietjes van kinderliedjes waar ik vroeger naar luisterde. Rosie neuriede enthousiast mee. Ze was altijd zo blij en vrolijk en ze wist altijd wat ze moest doen om me weer nieuwe energie te geven. Ik hield echt heel erg veel van Rosie. Ze was er altijd. Bovendien was ze mijn enige zusje, ookal was ze dan alleen maar mijn halfzusje. Ik kon er ontzettend van genieten om haar gelukkig en blij te zien. "Zeg Van?" "Hmm?" "Er komt rook uit de oven." Ik draaide me snel om en liet daarbij een pan terug in het sop vallen. Ze had gelijk. Er kwam inderdaad rook uit de oven. Ik trok het deurtje open en mijn gezicht werd omringt door een zwarte rookwolk. Ik greep blindelings naar de ovenwanten en haalde de macaronischotel uit de oven en zette het op het aanrecht. Wat er nog van over was tenminste. De bovenkant was compleet zwart gebrand. Bovendien had ik waarschijnlijk teveel melk toegevoegd, want onder dit zwarte, harde laagje was alles drappig en blubberig. Daar ging ons avondeten. Rosie en ik staarden er een tijdje in stilte naar. Toen doorbrak ze de stilte. "Pizza?" Ik keek haar aan en grijnsde toen. "Pizza."

woensdag 2 mei 2012

Chris

Miro praatte tegen me. Ze wilde dat ik antwoord zou geven, maar ik kon me niet verroeren. Mijn mond leek dichtgeplakt, mijn ogen vielen haast meteen dicht elke keer dat ik ze open deed. Het was belangrijk, wat Miro te zeggen had. Als ik het nu maar kon verstaan. Ik begon in paniek te raken. Miro begon steeds harder en harder te praten, tot ze haast schreeuwde. Het geschreeuw ging over in gebrul. Plotseling werd ik me ervan bewust waar ik was. Ik zat in een vliegtuig. Het vliegtuig ging alleen niet netjes horizontaal zoals vliegtuigen horen te gaan. Het ging in een steile lijn naar beneden. Vlak voor het vliegtuig de grond raakte, schrok ik wakker. Verwilderd keek ik om me heen, maar er was niet veel veranderd sinds ik in slaap was gevallen. Miro zat nog steeds naast me, nu met Jack op haar schouder, en we waren nog steeds overlevenden van een vliegtuigcrash. Ik bracht een hand naar mijn hoofd, maar Miro ving hem op en glimlachte. "Hoe voel je je?" Ik ging rechtop zitten en onderdrukte een kreun. "Ach. Het gaat wel. Hoe lang heb ik geslapen?" "Niet zo lang, hooguit een paar uur. Lang genoeg voor een leider om zich te ontpoppen: kijk." Ze wees in een richting en ik volgde haar vinger. "Die man met dat zielige plukje haar?" Miro grinnikte. "Dat is niet het enige aan hem wat zielig is. Hij gedraagt zich als was het eiland zijn eigendom." Ik observeerde de man. Afgezien van het zielige plukje haar was er niet zo veel zieligs aan de man. Hij was sterk gebouwd en niet erg groot, wat hem een beetje het aanzien van een buldog gaf. Zijn kapsel deed dit effect echter weer teniet. Ik was het bestuderen van de man al snel zat. De zon stond al vrij laag en ietwat bezorgd vroeg ik aan Miro of er al een teken was geweest van een reddingsteam. Miro schudde haar hoofd. Ik stond op en negeerde de steken in mijn hoofd. Voorzichtig liep ik een paar stappen. Miro volgde me op de voet. "Wat doe je?" "We moeten een plaats hebben om te overnachten. Misschien zijn er verder het eiland in grotten of andere veilige plaatsen waar we heen kunnen. Zand koelt snel af, dus het strand trekt me niet zo. Wat zeg je ervan om het eiland eens een beetje te verkennen?" Hand in hand liepen we richting het bos. Voor we de rand van het bos echter bereikt hadden, stopte een luide stem ons. "Hé! Jullie daar, met datzelfde haar!" Ik zuchtte en aan Miro's gezicht te zien deed zij hetzelfde. We draaiden ons om en keken wie deze originele bijnaam verzonnen kon hebben. Het antwoord liet niet lang op zich wachten. "Waar denken jullie heen te gaan?" Mijn hoofd draaide onmiddellijk naar het gebrul en ik zag Het Plukje Haar - bij gebrek aan zijn echte naam besloot ik de man Het Plukje Haar te noemen, als eerbetoon aan zijn donkerblonde kuif - naar ons toe banjeren. Ik antwoordde: "Het eiland in, op zoek naar een betere slaapplaats." Dit stopte Het Plukje Haar een halve seconde, maar hij hervatte zijn weg snel genoeg. "Wat is er mis met het strand? We kunnen elk moment gered worden!" Miro sprong bij. "Het zand koelt snel af en onderkoeling is niet iets wat we erbij kunnen gebruiken. Als er nou in de buurt een betere slaapplaats is, kan dat geen kwaad. En als één of twee mensen een groot vuur op het strand aan houden, is dat ook geen probleem." Het Plukje Haar haalde zijn schouders op en zei: "Wat jullie willen. Ik ga dat vuur wel even regelen." Terwijl hij weer weg marcheerde, vervolgden Miro en ik onze weg. Ik stopte een moment voor we van het rulle zand overstapten op de harde bosgrond. Ik hield altijd van dit moment, de overgang naar een nieuw natuurgebied. Hoe verder we kwamen, hoe dichter bebost het werd. Het was het regenwoud-soort bos. Ik keek richting de zon en zag dat hij steeds verder naar beneden kroop. Dit was waarschijnlijk één van die plaatsen waar het meteen donker werd, zonder schemering. We liepen met de zon aan onze linkerkant en aangezien de zon in het westen ondergaat, liepen we waarschijnlijk noordwaarts. Hoe verder richting het noorden we kwamen, hoe droger de grond werd. Een geschikte overnachtingsplaats had toch zeker water in de buurt, dus we besloten naar het oosten te lopen in de hoop daar water te vinden. Na tien minuutjes zo doorgelopen te hebben, viel me op dat alles eruit zag alsof er een dun laagje stof overheen zat. Miro keek me aan en ik wist dat we hetzelfde dachten. Vulkaan. Als we gelijk hadden, was de stof die we overal zagen vulkanische as. Ik zocht de omgeving tevergeefs af naar gesteente. Gelukkig, we zaten buiten het bereik van de vulkaan. Nu ik erop lette, zag ik in de verte een hoge, steile berg. Om de top hingen vage rookwolken en terwijl ik stond te kijken, spoog de berg een dikke zwarte wolk uit. We zaten op één en hetzelfde eiland met een recent uitgebarsten stratovulkaan.

"Waar is Jack?" Een schelle stem schalde over de set. "Breng Jack! Nu!" Ik zuchtte. Ik had geen idee wie 'Jack' was, maar hoogstwaarschijnlijk mocht ik hem gaan zoeken. Mijn baanbeschrijving was technicus, maar als tiener van 15 nam niemand me eigenlijk serieus. Het resultaat hiervan was dat ik een soort manusje van alles was geworden. Als iemand iets liet vallen, mocht ik dat opruimen. Moest één van de lichten anders opgesteld worden en was Herman te lui om het zelf te doen, dan mocht ik dat doen. Wilden de heren koffie, dan mocht ik dat zetten. Ik wilde niet eens in de fotografie. Ik wilde geluid regelen. "Waarom is Jack nog niet hier? Zonder Jack ga ik niet op de foto!" Ik draaide me naar de stem toe en deed mijn mond open om wat te zeggen. Het meisje zag dat ze eindelijk een reactie kreeg en snauwde me toe: "Jij! Ga mijn papegaai halen!" Ik staarde verdwaasd naar haar, mijn mond nog steeds open. Ze had zwart golvend haar tot over haar middel. Twee felle blauwe ogen staarden me aan. "Komt er nog wat van? Mijn papegaai, nu!" Ik sloot mijn mond, knikte en struikelde over een stoel die vlak achter me stond. Met een hels kabaal viel de stoel om en in een poging de stoel weer overeind te zetten, stootte ik tegen een statief zodat het gevaarlijk wankelde. Het meisje draaide met haar ogen. Op dit ongelukkige moment kwam Herman binnen. "Wat denk jij dat je aan het doen bent?" brulde hij. Ik bloosde en stootte het statief nu echt om. Het gebeurde haast in slow motion. Ik zag mezelf een stap naar voren doen en mijn hand uitsteken, maar het was tevergeefs. Het statief kletterde op de grond. Ik stapte naar voren en wilde het weer overeind zetten. Een hand in mijn nek belette me dit. "Wat, wil je nog meer kapotmaken? Wegwezen hier!" "Ja," voegde het meisje toe, "ga mijn papegaai halen!" Een moment dacht ik dat het meisje haar koffie over mijn hoofd ging gooien, zo zag ze eruit. Haar hand met de koffiebeker erin kwam omhoog en ze nam een slok. Ik maakte dat ik wegkwam en liep naar de kleedkamers. Ik veronderstelde dat haar papegaai bij haar spullen in de kleedkamer zou zijn en zonder erbij na te denken liep ik de dameskleedkamers binnen. "HE!" Ingir, Herman's vrouw, stond zich om te kleden voor haar volgende shoot. "Wegwezen hier!" Ik bloosde en stapte snel de kleedkamers uit. Ik maakte me uit de voeten. Een ander moest die papegaai maar zoeken. Ik ging naar de enige plek in deze studio waar ik me thuis voelde - het bezemhok.